Stiga Lawn Mower PARK Farmer Instruction Manual Dutch Version
Have a look at the manual Stiga Lawn Mower PARK Farmer Instruction Manual Dutch Version online for free. It’s possible to download the document as PDF or print. UserManuals.tech offer 5898 Stiga manuals and user’s guides for free. Share the user manual or guide on Facebook, Twitter or Google+.

3 J G H JI M L K G I H J D E, F A B CF D E O N 7 9 118 10 12

64 NEDERLANDSNL 1 ALGEMEEN Dit symbool geeft een WAARSCHU- WING weer. Als de instructies niet nauwkeurig worden opgevolgd, kan dit leiden tot verwondingen en/of schade. Voordat u deze machine in gebruik neemt, moet u de gebruiksaanwijzing en de meegeleverde VEILIGHEIDS- VOORSCHRIFTEN zorgvuldig doornemen. 2 MONTAGE Om verwondingen en schade te voorko- men, dient u de machine niet te gebrui- ken voordat alle aangegeven maatregelen in deze gebruiksaanwij- zing zijn opgevolgd. 2.1 Accessoires Bij de machine wordt een plastic tas geleverd met daarin alle onderdelen die vóór gebruik gemon- teerd moeten worden. De tas bevat de volgende on- derdelen (afb. 1): Aand.Aant. Omschrijving Afmeting D 1 Spanpin 6 x 36 E 1 Afstandsring 16 x 38 x 0,5 F 1 Afstandsring 16 x 38 x 1,0 G 2 Borstring H 2 Schroef 8 x 20 I 2 Knop J 2 Ring 8,4 x 22 x 1,5 K 1 Trekplaat L 2 Schroef 8 x 20 M 2 Moer M8 N 2 Schroef 1 Contactsleutel Motorkap Om de motor en de accu te kunnen inspecteren en onderhouden, verwijdert u de kap. Dit doet u als volgt: 1. Draai de benzinedop/benzinemeter los. 2. Trek de rubberband aan de voorzijde van de kap omhoog (afb. 2). 3. Til de kap voorzichtig omhoog (afb. 3). Kap terugplaatsen: 1. Plaats de kap aan beide zijden over de rand. 2. Zorg dat de pinnen aan de achterzijde van de kap in de corresponderende gaatjes vallen (afb. 4). 3. Maak de rubberband aan de voorzijde van de kap vast (afb. 2).4. Draai ten slotte de benzinedop/benzinemeter weer vast. De machine alleen gebruiken met geslo- ten en vergrendelde kap. Anders be- staat er een kans op brandwonden en kunt u bekneld raken. 2.2 Accu Zorg dat de accu geen kortsluiting maakt. want dan kunnen er vonken en brand ontstaan. Zorg dat metalen siera- den niet in contact kunnen komen met de accupolen. Als er schade is ontstaan aan de behui- zing, het deksel, de accuklemmen of de strip die over de kleppen ligt, moet de accu vervangen worden. De accu wordt gereguleerd door kleppen en geeft een uitgangsspanning van 12 V. De accuvloeistof kan en mag niet worden gecontroleerd of aange- vuld. U hoeft de accu alleen maar op te laden, bij- voorbeeld als u deze lang niet hebt gebruikt. Bewaar de accu na het opladen op een koele plaats. De accu moet volledig zijn opgeladen voordat u deze voor de eerste keer gaat gebruiken. De accu moet altijd volledig opgeladen worden bewaard, anders kan deze beschadigd raken. 2.2.1 Accu opladen met motor De accu kan als volgt worden opgeladen met de dynamo van de motor. 1. Plaats de accu in de machine zoals hieronder af- gebeeld. 2. Zet de machine buiten of zorg dat de uitlaatgas- sen kunnen worden afgevoerd. 3. Start de motor volgens de instructies in de hand- leiding. 4. Laat de motor 45 minuten lopen. 5. Zet de motor af. De accu is nu volledig opgela- den. 2.2.2 Accu opladen met oplader Als de accu wordt opgeladen met een oplader, dient deze een constante spanning te hebben. Neem contact op met uw leverancier voor een der- gelijke oplader. De accu kan beschadigd raken als er een standaard oplader wordt gebruikt. 2.2.3 Accu plaatsen 1. Open de motorkap en plaats de accu. Zie afb. 5. 2. Zet de accu vast. 3. Sluit eerst de rode kabel aan op de positieve ac- cuklem (+) van de accu.

65 NEDERLANDSNL 4. Sluit dan de zwarte kabel aan op de negatieve accuklem (-) van de accu. Als u de kabels verwisselt, raken de ge- nerator en de accu beschadigd. De accu moet altijd aangesloten zijn als u de motor wilt laten lopen. Anders kunnen de generator en het elektrische systeem beschadigd raken. 2.3 Zittingschakelaar Zie afb. 6. Aan de onderzijde van de zitting bevindt zich een schakelaar die een belangrijke rol speelt bij het beveiligingssysteem van de machine. Monteer de schakelaar als volgt: 1. Maak de schakelaar los van de kabels. 2. Bevestig de schakelaar met de schroeven op de onderzijde van de zitting (C). 3. Sluit de kabels weer aan op de contactpennen op de schakelaar. 2.4 Zitting Zie afb. 7. Plaats de bevestiging als volgt in de ach- terste (bovenste) gaten: 1. Draai de borstringen (G) op de schroeven (H). 2. Duw de schroeven in de gaten van de zitting- houder. Plaats een sluitring (J) tussen de zitting en de houder. 3. Draai de schroeven vast in de zitting. Aanhaal- moment: 9±1,7 Nm. Als het aanhaalmoment groter dan 9±1,7 Nm is, raakt de zitting bescha- digd. 4. Zorg dat de zitting eenvoudig in de gaten van de houder valt. Plaats de bevestiging als volgt in de voorste (on- derste) gaten: 1. Plaats een sluitring (J) op elke vleugelmoeren (I). 2. Duw de vleugelmoeren door de gaten in de hou- der en draai ze met de hand vast in de zitting. 3. Klap de zitting terug in de gewenste positie. 4. Draai de vleugelmoeren (I) met de hand vast. De vleugelmoeren (I) en de zitting ra- ken beschadigd als u gereedschap ge- bruikt. De zitting kan worden opgeklapt. Als de machine buiten in de regen staat, klapt u de zitting naar vo- ren zodat het kussen niet nat wordt. 2.5 Stuurwiel Zie afb. 8. Voor een minimale speling van de stu- urkolom moeten de afstandsringen (E) en/of (F) als volgt tussen de stuurkolombus en de -houder wor- den geplaatst.1. Plaats de stuurkolombus op de stuurkolom en zet de bus vast door de spanstift (D) er voor on- geveer 1/3 in te steken. 2. Trek de bus en de stuurkolom omhoog. 3. Controleer aan de buitenkant of er geen sluitrin- gen, de sluitring van 0,5 mm, de sluitring van 1,0 mm of beide sluitringen in het gat kunnen worden geplaatst. Forceer de ring(en) niet, er moet een klein beetje speling zijn. 4. Trek de splitpen eruit en maak de stuurkolom- bus open. 5. Plaats de ring(en) volgens punt 3 hierboven. 6. Plaats de stuurkolombus op de stuurkolom en vergrendel deze door de spanstift er volledig in te steken. Zorg dat deze pen geborgd is. 2.6 Trekhaak Zie afb. 9. Monteer trekhaak (K) in de twee gaten aan de onderzijde van de achteras met de schroeven (L+M). Draai de schroeven stevig vast. Aanhaalmoment: 22 Nm. 2.7 Bandenspanning Controleer de bandenspanning. De juiste waarden zijn: Voor: 0,6 bar (9 psi). Achter: 0,4 bar (6 psi) 2.8 Accessoires Voor de montage van accessoires kijkt u in de apar- te montagehandleiding die bij iedere accessoire wordt geleverd. Opmerking: Het maaidek is als accessoire lever- baar.

66 NEDERLANDSNL 3 ALGEMEEN Voordat u deze machine in gebruik neemt, moet u de gebruiksaanwijzing en de meegeleverde VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN zorgvuldig doornemen. 3.1 Symbolen Op de machine ziet u de volgende symbolen om u eraan te herinneren dat voorzichtigheid en oplettendheid bij gebruik geboden is. Betekenis van de symbolen: Waarschuwing! Lees vóór gebruik van de machine de gebruikershandleiding en de veiligheidsvoorschriften. Waarschuwing! Kijk uit voor weggegooide voorwerpen. Houd omstanders op afstand. Waarschuwing! Draag altijd gehoorbeschermers. Waarschuwing! Deze machine is niet bedoeld voor rijden op de openbare weg. Waarschuwing! U mag met de machine, uitgerust met de originele accessoires, niet rijden op een helling met een grotere hellingshoek dan 10º. Waarschuwing! U kunt bekneld raken. Blijf met uw handen uit de buurt van de middensturing. Waarschuwing! Kans op brandwonden. 4 BESCHRIJVING 4.1 BesturingDe machine is aangedreven. Dit betekent dat het chassis is verdeeld in een voor- en een achterge- deelte die ten opzichte van elkaar kunnen draaien. Knikbesturing houdt in dat de machine langs bomen en andere obstakels kan rijden met een extreem kleine draaicirkel. 4.2 Beveiligingssysteem De machine is uitgerust met een elektrisch beveiligingssysteem. Dit systeem onderbreekt bepaalde activiteiten die door onjuiste handelingen gevaarlijke situaties kunnen veroorzaken. De motor kan bijvoorbeeld niet gestart worden als de koppeling van de parkeerrem is ingetrapt. Controleer voor elk gebruik of het be- veiligingssysteem werkt. 4.3 Bediening Zie afb. 12-12 4.3.1 Gereedschapslift, mechanisch (10:C) U kunt als volgt schakelen tussen de werkpositie en de transportpositie: 1. Trap het pedaal volledig in. 2. Laat het pedaal langzaam los. 4.3.2 Koppeling - parkeerrem (10:B) Druk nooit op het pedaal tijdens het rij- den. De krachtoverbrenging kan dan oververhit raken. Het pedaal (10:B) heeft de vol- gende drie standen: •Omhoog. De koppeling is niet geactiveerd. De parkeerrem is niet geactiveerd. •Voor de helft ingetrapt. Voorwaarts rijden uit- geschakeld. De parkeerrem is niet geactiveerd. •Ingetrapt. Voorwaarts rijden uitgeschakeld. De parkeerrem is geactiveerd maar niet vergren- deld.

67 NEDERLANDSNL 4.3.3 Vergrendeling, parkeerrem (10:A) De vergrendeling vergrendelt het koppe- lings-/rempedaal in de ingetrapte stand. Deze functie wordt gebruikt om de machi- ne te vergrendelen op hellingen, tijdens transport enz., als de motor niet draait. De parkeerrem moet tijdens het werk altijd uitgeschakeld zijn. Vergrendelen: 1. Trap het pedaal (10:B) volledig in. 2. Verplaats de vergrendeling (10:A) naar rechts. 3. Laat het pedaal (10:B) los. 4. Laat de vergrendeling (10:A) los. Ontgrendelen: Trap het pedaal (10:B) volledig in en laat het weer los. 4.3.4 Rijden - bedrijfsrem (10:F) Het pedaal (10:F) regelt de versnelling tussen de motor en de wielen (= de snelheid). Wanneer het pedaal omhoog staat, wordt de bedrijfsrem geacti- veerd. 1. Pedaal voorwaarts – de machine gaat vooruit. 2. Pedaal onbelast – de machine staat stil. 3. Pedaal achterwaarts – de machine rijdt achteruit. 4. Minder druk op het pedaal – de machine remt. 4.3.5 Verstelbaar stuur (10:E) De hoogte van het stuur is volledig instelbaar. Draai de instelknop op de stuurkolom los en stel het stuur op de gewenste stand in. Draai de knop weer vast. Het stuur tijdens het rijden niet verstellen. 4.3.6 Gashendel (11:J) Voor het instellen van de toerentallen. 1. Vol gas - bij gebruik van de machine moet men altijd vol gas geven. 2. Stationairloop.4.3.7 Schakelaar voor koplampen (H) Trekhendel om de koplampen aan en uit te zetten. 4.3.8 Contactslot (I) Contactslot dat gebruikt wordt om de motor te starten en uit te schakelen. Drie standen: 1. Stopstand - de motor is kortgesloten. De sleutel kan verwijderd worden. 2. Rijden 3. Startstand - de elektrische startmotor wordt geactiveerd op het moment dat de sleutel in de veerbelaste startstand wordt gedraaid. Laat de sleutel teruggaan naar rijstand 2 wanneer de motor gestart is. LET OP! Als de motor om een of andere reden stopt, kan de sleutel niet onmiddellijk in stand 3 gedraaid worden. Dit is te wijten aan de mechanische vergrendeling. Motor starten - draai de sleutel terug in stand 1 en daarna in stand 2 en 3. 4.3.9 Krachtafnemer (G) Hendel voor in- en uitschakelen van de krachtafne- mer voor aandrijving van het maaidek en aan de voorzijde gemonteerde accessoires. Twee standen: 1.Voorste stand - krachtafnemer uitge- schakeld. 2. Achterste stand - krachtafnemer inge- schakeld. 4.3.10 Urenteller (N) Laat het aantal werkuren zien. Werkt alleen bij draaiende motor. 4.3.11 Hendel om koppeling te lossen (O) Hendel om de traploze transmissie uit te schakelen. Hiermee kunt u de machine handmatig verplaatsen zonder de motor te gebruiken. Twee standen:

68 NEDERLANDSNL 1. Hendel naar achteren - transmissie ingeschakeld voor normaal gebruik. 2. Hendel naar voren - transmissie uitgeschakeld. De machine kan handmatig worden verplaatst. De machine mag niet over lange afstanden of met hoge snelheid gesleept worden. Hierdoor kan de versnellingsbak beschadigd worden. 5 TOEPASSINGEN De machine mag uitsluitend gebruikt worden bij de volgende werkzaamheden met de aangegeven originele STIGA-accessoires: Het trekmechanisme mag worden belast met een verticale kracht van maximaal 100 N. De duwkracht van getrokken accessoires op het trekmechanisme mag niet groter zijn dan 500 N.LET OP! Neem vóór het gebruik van een aanhan- ger altijd contact op met uw verzekeringsmaat- schappij. LET OP! Deze machine is niet bedoeld voor rijden op de openbare weg. 6 STARTEN EN RIJDEN Om bij te tanken en de motor en de accu te inspecteren en onderhouden, verwijdert u de kap. Zie ook onder MOTORKAP. 6.1 Bijtanken Gebruik alleen diesel die voldoet aan de minimumvereisten van de volgende specificaties: EN 590 DIN 51601 - DK BS 2869 A1 / A2 ASTM D 975 - 1D / 2D Voor de motor mag geen biodiesel worden gebruikt. Neem contact op met de leverancier voor meer informatie. 1. Verwijder de motorkap. 2. Verwijder de brandstofdop (afb. 13). 3. Vul de tank met diesel tot hij minstens half vol is. 4. Bevestig de brandstofdop. Gebruik winterbrandstof of voeg kerosine bij een omgevingstemperatuur onder 0°C. Kijk in de tabel hieronder: Diesel is zeer brandbaar. Bewaar brandstof altijd in een speciaal daarvoor bestemde tank. Werkzaamheden Accessoires, origineel van STIGA Gras maaien Maaidekken gebruiken: 121 M, 121 M El, 125 Combi Pro, 125 Combi Pro El Klepelmaaier. Vegen Veegmachine of veegmachine met opvangbak gebruiken. Voor de eerste optie wordt het gebruik van een stofbeschermer aanbe- volen. Sneeuwruimen Sneeuwschuif of sneeuwfrees gebruiken. Sneeuwkettingen en framegewichten zijn aanbevo- len. Gras en bladeren vegenGetrokken opvangbak 30 of 42 gebruiken. Gras- en bladtrans- portTransportkar (Standard, Maxi of Combi) gebruiken. Zand strooien Zandstrooier gebruiken. Kan ook voor het strooien van zout worden gebruikt. Gebruik van sneeuwkettingen en framege- wichten wordt aanbevolen. Onkruidbestrij- ding op grindpa- denEen aan de voorzijde gemon- teerde onkruidschoffel gebrui- ken. Kanten van gazons snijdenKantensnijder gebruiken. Ontmossen Verticuteermachine gebruiken. Laagste omgevingstem peratuur bij start °CHoeveelheid kerosine Zomerbrandst ofWinterbrand stof 0 tot -10 20% - -10 tot -15 30% - -15 tot -20 50% 20% -20 tot -30 - 50%