Home > Stiga > Lawn Mower > Stiga PARK SILENT Instructions Manual

Stiga PARK SILENT Instructions Manual

    Download as PDF Print this page Share this page

    Have a look at the manual Stiga PARK SILENT Instructions Manual online for free. It’s possible to download the document as PDF or print. UserManuals.tech offer 5898 Stiga manuals and user’s guides for free. Share the user manual or guide on Facebook, Twitter or Google+.

    							11
    NEDERLANDSNL
    9 ALGEMEEN
    Dit symbool geeft een WAARSCHU-
    WING weer. Als de instructies niet nau-
    wkeurig worden opgevolgd, kan dit 
    leiden tot verwondingen en/of schade.
    Voordat u deze machine in gebruik 
    neemt, moet u de gebruiksaanwijzing 
    en de meegeleverde VEILIGHEIDS-
    VOORSCHRIFTEN zorgvuldig 
    doornemen.
    10 MONTAGE
    Om verwondingen en schade te 
    voorkomen, dient u de machine niet te 
    gebruiken voordat alle aangegeven 
    maatregelen in deze gebruiksaanwijz-
    ing zijn opgevolgd.
    10.1 Montage-onderdelen
    De voor de montage benodigde onderdelen zijn 
    meegeleverd. Zie afb. 1. 
    In zak meegeleverd:
    De voor de montage benodigde onderdelen zijn 
    meegeleverd in een plastic zak. Zie afb. 1. De zak 
    bevat:
    Aand.AantalOmschrijving Afmeting
    A 1 Pin 6 x 36
    B 1 Afstandsring 16 x 38 x 0.5
    C 1 Afstandsring 16 x 38 x 1.0
    D 2 Contactsleutel
    F 2 Schroef voor accu
    G 2 Moer voor accu 
    H 2 Moer M8
    I 1 Trekplaat 
    J 2 Schroef 8 x 20
    Q 2 Schroef M10 x 35
    R 2 Moer M10
    Gemonteerd geleverd op de voorassen:
    Aand.AantalOmschrijving
    K 2 Borgpin
    L2 Ring
    Bevestigd op gereedschapslift:
    Aand.AantalOmschrijving
    M 2 Maaidekophanging
    10.2 Verwijzingen
    De afbeeldingen in deze gebruikershandleiding 
    zijn genummerd met 1, 2, 3 etc.
    Onderdelen in afbeeldingen worden aangegeven 
    met A, B, C etc.Een verwijzing naar onderdeel C in afbeelding 2 
    wordt als volgt weergegeven: “2:C”.
    10.3 Motorkap (2:U)
    De machine heeft een motorkap die geo-
    pend kan worden, zodat de benzinekraan, 
    accu en motor makkelijk bereikbaar zijn. 
    De motorkap is vergrendeld met een rub-
    beren band.
    De motorkap gaat als volgt open:
    1. Maak aan de voorzijde van de kap de rubberen 
    band (2:V) los.
    2. Til de motorkap omhoog.
    Bevestig alles weer in omgekeerde volgorde.
    De machine alleen gebruiken met geslo-
    ten en vergrendelde kap. Anders be-
    staat er een kans op brandwonden en 
    kunt u bekneld raken.
    10.4 Accu
    Zie “14.8 Accu”.
    10.5 Zitting (afb. 4)
    1. Verwijder de volgende onderdelen van de zit-
    tinghouder:
    • 4 moeren (voor transportvergrendeling, niet 
    gebruikt).
    • 4 schroeven.
    • 4 borstringen.
    2. Plaats de zitting op de zittinghouder.
    3. Draai de borstringen op de schroeven.
    4. Plaats de schroeven met de borstringen door de 
    gaten in de zittinghouder en de openingen in de 
    zittingplaat. Schroef de zitting vast.
    Aanhaalmoment: 9±1,7 Nm.
    Als het aanhaalmoment groter dan 
    9±1,7 Nm is, raakt de zitting beschad-
    igd.
    5. Zorg dat de zitting eenvoudig in de gaten van de 
    houder valt.
    De zitting kan worden opgeklapt. Als de machine 
    buiten in de regen staat, klapt u de zitting naar 
    voren zodat het kussen niet nat wordt.
    10.6 StuurwielVoor een minimale speling van de stuurkolom 
    moeten de afstandsringen (5:B) en/of (5:C) als 
    volgt tussen de stuurkolombus en de -houder 
    worden geplaatst.
    1. Plaats de stuurkolombus op de stuurkolom en 
    zet de bus vast door de spanstift (5:A) er voor 
    ongeveer 1/3 in te steken.
    2. Trek de bus en de stuurkolom omhoog. 
    						
    							12
    NEDERLANDSNL
    3. Controleer aan de buitenkant of er geen sluitrin-
    gen, de sluitring van 0,5 mm, de sluitring van 
    1,0 mm of beide sluitringen in het gat kunnen 
    worden geplaatst. Forceer de ring(en) niet, er 
    moet een klein beetje speling zijn. 
    4. Trek de splitpen eruit en maak de stuurkolom-
    bus open.
    5. Plaats de ring(en) volgens punt 3 hierboven.
    6. Plaats de stuurkolombus op de stuurkolom en 
    vergrendel deze door de spanstift er volledig in 
    te steken. Zorg dat deze pen geborgd is.
    10.7 Trekplaat
    Plaats de trekplaat (6:I) aan de achterzijde van de 
    machine. 
    Gebruik de schroeven en moeren (6:J, H).
    Aanhaalmoment: 22 Nm.
    10.8 Maaidekophangingen 
    Hier wordt alleen de installatie op de rechteras be-
    schreven. Voor de linkeras geldt dezelfde proce-
    dure.
    1. Smeer de asuiteinden van de machine en de la-
    gers van de snelsluitingen voor de installatie 
    met olie.
    2. Monteer de maaidekophangingen volgens afb. 
    7 op de machine.
    3. Plaats de borgpin (7:K) in de opening op de as.
    10.9 Bandenspanning Controleer de bandenspanning. De juiste waarden 
    zijn:
    Voor: 0,6 bar (9 psi). 
    Achter: 0,4 bar (6 psi)
    10.10Accessoires Voor de montage van accessoires kijkt u in de 
    aparte montagehandleiding die bij iedere acces-
    soire wordt geleverd.
    Opmerking: Het maaidek is als accessoire lever-
    baar.
    11 BESCHRIJVING
    11.1 AandrijvingDe machine heeft achterwielaandrijving.
    De achteras is voorzien van een hydrostatische 
    transmissie met traploze transmissie voor- en 
    achteruit.
    De achteras is eveneens voorzien van een differen-
    tieel om het draaien te vergemakkelijken.
    Het gereedschap dat aan de voorzijde is gemon-
    teerd wordt aangedreven door aandrijfriemen.
    11.2 BesturingDe machine is aangedreven. Dit betekent dat het 
    chassis is verdeeld in een voor- en een achterge-
    deelte die ten opzichte van elkaar kunnen draaien.
    Knikbesturing houdt in dat de machine langs 
    bomen en andere obstakels kan rijden met een ex-
    treem kleine draaicirkel.
    11.3 BeveiligingssysteemDe machine is uitgerust met een elektrisch beveil-
    igingssysteem. Dit systeem onderbreekt bepaalde 
    activiteiten die door onjuiste handelingen gevaarl-
    ijke situaties kunnen veroorzaken. De motor kan 
    bijvoorbeeld niet gestart worden als de koppeling 
    van de parkeerrem is ingetrapt.
    Controleer voor elk gebruik of het bev-
    eiligingssysteem werkt.
    11.4 Bediening
    11.4.1 Gereedschapslift, mechanisch 
    (10:C)
    U kunt als volgt schakelen tussen de werkpositie 
    en de transportpositie:
    1. Trap het pedaal volledig in. 
    2. Laat het pedaal langzaam los.
    11.4.2 Koppeling - parkeerrem (10:B)
    Druk nooit op het pedaal tijdens het ri-
    jden. De krachtoverbrenging kan dan 
    oververhit raken.
    Het pedaal (10:B) heeft de vol-
    gende drie standen:
    •Omhoog. De koppeling is niet geactiveerd. De 
    parkeerrem is niet geactiveerd.
    •Voor de helft ingetrapt. Voorwaarts rijden uit-
    geschakeld. De parkeerrem is niet geactiveerd.
    •Volledig ingetrapt. Voorwaarts rijden uitge-
    schakeld. De parkeerrem is geactiveerd maar 
    niet vergrendeld. Deze stand wordt ook ge-
    bruikt als noodrem.
    11.4.3 Vergrendeling, parkeerrem (10:A)
    De vergrendeling vergrendelt het kop-
    pelings-/rempedaal in de ingetrapte stand. 
    Deze functie wordt gebruikt om de ma-
    chine te vergrendelen op hellingen, tijdens 
    transport enz., als de motor niet draait.
    Vergrendelen:
    1. Trap het pedaal (10:B) volledig in. 
    2. Verplaats de vergrendeling (10:A) naar rechts.
    3. Laat het pedaal (10:B) los.
    4. Laat de vergrendeling (10:A) los. 
    						
    							13
    NEDERLANDSNL
    Ontgrendelen:
    Trap het pedaal (10:B) volledig in en laat het weer 
    los.
    11.4.4Rijden - bedrijfsrem (10:F)
    Als de machine niet remt zoals ver-
    wacht als het pedaal wordt losgelaten, 
    moet het linkerpedaal (1:B) worden ge-
    bruikt als noodrem.
    Het pedaal (10:F) regelt de versnelling tussen de 
    motor en de wielen (= de snelheid). Wanneer het 
    pedaal omhoog staat, wordt de bedrijfsrem geac-
    tiveerd.
    1. Pedaal voorwaarts 
    – de machine gaat vooruit.
    2. Pedaal onbelast 
    – de machine staat stil.
    3. Pedaal achterwaarts 
    – de machine rijdt achteruit.
    4. Minder druk op het pedaal 
    – de machine remt.
    11.4.5Gashendel (11:G) 
    Voor het instellen van de toerentallen.
    1. Vol gas - bij gebruik van de machine al-
    tijd vol gas geven. 
    2. Stationairloop.
    11.4.6Chokehendel (5:H) 
    Trekhendel om te choken bij koude start.
    1. Hendel volledig uitgetrokken - chokek-
    lep in de carburateur gesloten. Voor koude 
    start.
    2. Hendel ingedrukt. Chokeklep open. 
    Voor starten met warme motor en tijdens 
    het rijden. 
    Rijd nooit met uitgetrokken choke als de motor 
    warm is.
    11.4.7 Contactslot/koplamp (11:I)
    Het contactslot wordt gebruikt om de motor te 
    starten en uit te schakelen. 
    Laat de sleutel niet in stand 2 of 3 op de 
    machine zitten. Er is dan brandgevaar 
    omdat brandstof in de motor kan lopen 
    via de carburateur en de accu kan ont-
    laden en worden beschadigd.
    Vier standen:
    1. Stopstand - de motor is kortgesloten. De 
    sleutel kan verwijderd worden.
    2+3. Rijstand 4. Startstand - de elektrische startmotor 
    wordt geactiveerd op het moment dat de 
    sleutel in de veerbelaste startstand wordt 
    gedraaid. Laat de sleutel teruggaan naar 
    rijstand 3 wanneer de motor gestart is.
    11.4.8 Krachtafnemer (4, 5:K)
    De krachtafnemer mag nooit 
    ingeschakeld zijn wanneer het aan de 
    voorzijde gemonteerde gereedschap in 
    de transportstand staat. Dit beschadigt 
    de riemtransmissie.
    Hendel voor in- en uitschakelen van de 
    krachtafnemer voor aandrijving van aan de 
    voorzijde gemonteerde accessoires. Twee standen:
    1. Voorste stand - krachtafnemer 
    uitgeschakeld.
    2. Achterste stand - krachtafnemer inge-
    schakeld. 
    11.4.9 Urenteller (2:P)
    Laat het aantal werkuren zien. Werkt alleen bij 
    draaiende motor.
    11.4.10Ontkoppelingshefboom 
    Hendel om de traploze transmissie uit te schake-
    len.
    2WD is voorzien van een hendel die op de achteras 
    is aangesloten. Zie (6:R).
    De ontkoppelingshendel mag nooit tus-
    sen de binnenste en buitenste stand 
    staan. Dit leidt tot oververhitting en be-
    schadiging van de transmissie.
    Hiermee kunt u de machine handmatig verplaatsen 
    zonder de motor te gebruiken. Twee standen:
    1. Hendel ingedrukt - transmis-
    sie ingeschakeld voor normaal 
    gebruik.
    2. Hendel in de buitenste stand – 
    transmissie uitgeschakeld. De 
    machine kan handmatig worden 
    verplaatst.
    De machine mag niet over lange afstanden of met 
    hoge snelheid worden gesleept. Hierdoor kan de 
    versnellingsbak worden beschadigd. 
    De machine mag niet worden bediend 
    als de voorste hendel in de buitenste 
    stand staat, anders wordt de machine 
    beschadigd en bestaat de kans op le-
    kkage in de vooras. 
    						
    							14
    NEDERLANDSNL
    11.4.11Zitting (8:T)
    De zitting kan worden opgeklapt en naar 
    voor of achter worden geschoven.  De zit-
    ting kan als volgt worden ingesteld:
    1. Beweeg de hendel (8:S) omhoog.
    2. Breng de zitting in de gewenste stand.
    3. Laat de hendel (8:S) los om de zitting te 
    vergrendelen.
    De zitting is voorzien van een beveiligingsschake-
    laar die is aangesloten op het beveiligingssysteem 
    van de machine. Dit houdt in dat bepaalde gevaar-
    lijke functies niet werken als er niemand op de zit-
    ting zit. Zie ook “13.4.2”.
    11.4.12Motorkap (2:U)
    De machine heeft een motorkap die geo-
    pend kan worden, zodat de benzinekraan, 
    accu en motor makkelijk bereikbaar zijn. 
    De motorkap is vergrendeld met een rub-
    beren band.
    De motorkap gaat als volgt open:
    1. Maak aan de voorzijde van de kap de rubberen 
    band (2:V) los.
    2. Til de motorkap omhoog.
    Bevestig alles weer in omgekeerde volgorde.
    De machine alleen gebruiken met geslo-
    ten en vergrendelde kap. Anders be-
    staat er een kans op brandwonden en 
    kunt u bekneld raken.
    12 TOEPASSINGEN
    De machine mag uitsluitend gebruikt worden bij 
    de volgende werkzaamheden met de aangegeven 
    originele STIGA-accessoires:Het trekmechanisme mag worden belast met een 
    verticale kracht van maximaal 100 N.
    De duwkracht van getrokken accessoires op het 
    trekmechanisme mag niet groter zijn dan 500 N.
    LET OP! Neem vóór het gebruik van een aanhang-
    er altijd contact op met uw verzekeringsmaat-
    schappij.
    LET OP! Deze machine is niet bedoeld voor rijden 
    op de openbare weg.
    13 STARTEN EN RIJDEN
    De machine alleen gebruiken met geslo-
    ten en vergrendelde kap. Anders be-
    staat er een kans op brandwonden en 
    kunt u bekneld raken.
    13.1 Bijvullen met benzineGebruik altijd loodvrije benzine. Gebruik nooit 
    brandstof voor tweetaktmotoren.
    De tank heeft een inhoud van 12 liter. Door de 
    transparante tank is het brandstofniveau makkelijk 
    af te lezen.
    LET OP! Gewone loodvrije benzine is beperkt 
    houdbaar en mag niet langer dan 30 dagen worden 
    bewaard.
    U kunt ook milieuvriendelijke benzine gebruiken, 
    d.w.z. gealkyleerde benzine. Dit type benzine heeft 
    een samenstelling die minder schadelijk is voor 
    mens en milieu.
    Benzine is uiterst brandbaar. Bewaar 
    brandstof altijd in een speciaal daar-
    voor bestemde tank. 
    Vul alleen buitenshuis benzine bij en 
    rook niet tijdens het bijvullen. Vul de 
    tank voordat u de motor start. Verwi-
    jder nooit de vuldop en vul de machine 
    nooit met benzine wanneer de motor 
    loopt of nog warm is.
    Vul de benzinetank nooit helemaal tot de rand. 
    Laat een zekere ruimte (ten minste de gehele vul-
    buis plus 1-2 cm bovenin de tank) leeg, zodat de 
    benzine, wanneer deze warm wordt, kan uitzetten 
    zonder over te stromen. Zie afb. 13. Werkzaamheden Accessoires, origineel van 
    STIGA
    Gras maaien Maaidekken gebruiken:
    95 C, 105 C en met klepelmaaier.
    Vegen Veegmachine of veegmachine 
    met opvangbak gebruiken. Voor 
    de eerste optie wordt het gebruik 
    van een stofbeschermer aanbe-
    volen.
    Sneeuwruimen Sneeuwschuif of sneeuwfrees 
    gebruiken. Sneeuwkettingen en 
    framegewichten zijn aanbevo-
    len.
    Gras en bladeren 
    vegenGetrokken opvangbak 30 of 42 
    gebruiken. Prokar.
    Gras- en bladtrans-
    portTransportkar (Standard, Maxi of 
    Combi) gebruiken.
    Zand strooien Zandstrooier gebruiken. Kan 
    ook voor het strooien van zout 
    worden gebruikt. Gebruik van 
    sneeuwkettingen en framege-
    wichten wordt aanbevolen .
    Onkruidbestrij-
    ding op grindpa-
    denEen aan de voorzijde gemon-
    teerde onkruidschoffel gebrui-
    ken.
    Kanten van gazons 
    snijdenKantensnijder gebruiken.
    Ontmossen Verticuteermachine gebruiken. 
    						
    							15
    NEDERLANDSNL
    13.2 Controleer het oliepeilBij aflevering is het carter gevuld met olie van het 
    type SAE 10W-30-olie.
    Controleer voor elk gebruik of het oliepeil cor-
    rect is. De machine moet op een vlakke onder-
    grond staan.
    Veeg de omgeving van de peilstok schoon. 
    Draai de oliepeilstok los en trek deze om-
    hoog. Veeg de oliepeilstok af. 
    Duw de oliepeilstok volledig naar beneden maar 
    schroef deze niet vast. Trek de peilstok weer om-
    hoog en lees het oliepeil af.
    Vul olie bij tot de FULL-streep als het oliepeil 
    onder deze markering staat. Zie afb. 14.
    Het oliepeil mag nooit boven de “FULL”-streep 
    komen. Een te hoog oliepeil kan de motor overver-
    hitten. Als het oliepeil boven de “FULL”-streep 
    komt, moet de olie worden afgetapt tot het juiste 
    niveau is bereikt.
    13.3 Transmissieolie controleren
    1. Zet de machine op een vlakke ondergrond.
    2. Lees het oliepeil af op het reservoir. Zie afb. 18. 
    Het oliepeil moet tot de lijn komen. 
    3. Vul indien nodig olie bij.
    13.4 VeiligheidscontroleControleer of de machine voldoet aan de onder-
    staande veiligheidscontrole. 
    De veiligheidscontrole moet voor ieder 
    gebruik worden uitgevoerd.
    Als een van de onderdelen niet door de 
    test komt, moet u de machine niet ge-
    bruiken! Breng de machine voor 
    reparatie naar een servicewerkplaats!13.4.1 Algemene veiligheidscontrole
    13.4.2 Elektrische veiligheidscontrole
    Controleer voor elk gebruik of het bev-
    eiligingssysteem werkt.
    13.5 Starten1.  Open de benzinekraan. Zie 16.
    2.  Controleer of the bougiekabel(s) op de 
    bougie(s) is/zijn geplaatst.
    3.  Controleer of de krachtafnemer uitgeschakeld 
    is. 
    4.  Houd uw voet niet op het aandrijfpedaal. 
    Onderdeel Resultaat
    Brandstofslangen 
    en aansluitingen.Geen lekkages.
    Elektrische kabels. Isolatie is intact.
    Geen mechanische schade.
    Uitlaatsysteem. Geen lekkages bij aansluitin-
    gen.
    Alle schroeven zijn vastge-
    draaid.
    Olieleidingen Geen lekkages. Geen schade.
    Rijd de machine 
    voor- en achteruit 
    en laat het pedaal 
    van de bedrijfsrem 
    omhoog komen.De machine stopt dan.
    Testrit Geen abnormale trillingen.
    Geen abnormale geluiden.
    Status Handeling Resultaat
    Het koppelings-/
    rempedaal is niet 
    ingetrapt.
    De krachtafnemer 
    is niet ingescha-
    keld.Probeer te starten. De motor 
    start niet.
    Het koppelings-/
    rempedaal is inge-
    trapt.
    De krachtafnemer 
    is ingeschakeld.De bestuurder gaat 
    staan.De motor 
    start niet.
    Lopende motor. De 
    krachtafnemer is 
    ingeschakeld.De bestuurder gaat 
    staan.De motor 
    stopt dan.
    Lopende motor. Verwijder zeke-
    ring 10 A.
    Zie afb. 15.De motor 
    stopt dan. 
    						
    							16
    NEDERLANDSNL
    5. Zet de gashendel op vol gas. 
    Starten van een koude motor - trek de choke-
    hendel volledig uit. 
    Starten van een warme motor – druk de choke-
    hendel volledig in.
    6.  Trap het koppelings-/rempedaal volledig in.
    7.  Draai de contactsleutel om en start de motor.
    8 Wanneer de motor is gestart, duwt u de choke-
    hendel geleidelijk in als u deze gebruikt hebt. 
    9. Laat de machine na een koude start niet onmid-
    dellijk belast werken, maar laat de motor eerst 
    een paar minuten warmdraaien. Op die manier 
    kan de olie eerst opwarmen. 
    Bij gebruik van de machine altijd vol gas geven.
    13.6 BedieningstipsControleer altijd of de juiste hoeveelheid olie in de 
    motor zit. Dit is met name belangrijk bij het werk-
    en op hellingen. Zie “13.2”.
    Wees voorzichtig bij het rijden op hell-
    ingen. Start of stop niet plotseling wan-
    neer u een helling op- of afrijdt. Rijd 
    nooit dwars over een helling. Rijd van 
    boven naar beneden en van beneden 
    naar boven. 
    Deze machine mag op een helling van 
    maximaal 10° rijden.
    Verminder de snelheid op hellingen en 
    bij scherpe bochten om controle over de 
    machine te houden en het risico op kan-
    telen te beperken.
    Draai bij rijden in de hoogste versnel-
    ling en bij vol gas het stuur niet volledig 
    naar één kant. De machine kan dan 
    kantelen.
    Blijf met uw handen uit de buurt van de 
    middensturing en de zittinghouder. An-
    ders kunt u bekneld raken! Rijd nooit 
    met de machine als de motorkap open 
    is.
    13.7 StoppenSchakel de krachtafnemer uit. Trek de parkeerrem 
    aan. 
    Laat de motor 1-2 minuten stationair draaien. Zet 
    de motor af door de contactsleutel om te draaien.
    Sluit de benzinekraan. Dit is vooral belangrijk als 
    de machine op bijv. een aanhanger vervoerd moet 
    worden.
    Als u de machine zonder toezicht 
    achterlaat, moet u de bougiekabel(s) 
    losmaken en de contactsleutel verwij-
    deren.Direct na gebruik kan de motor bij-
    zonder heet zijn. Raak de demper, de 
    cilinder of de koelribben niet aan. Dit 
    kan ernstige brandwonden veroorzak-
    en.
    13.8 Reiniging
    Om het gevaar op brand te verkleinen 
    de motor, de demper, de accu en de 
    brandstoftank vrijhouden van gras, 
    bladeren en olie.
    Om het gevaar op brand te verkleinen 
    regelmatig controleren of er sprake is 
    van olie- en/of brandstoflekkage. 
    Reinig de machine na gebruik. Voor het reinigen 
    gelden de volgende richtlijnen.
    • Als u de machine met een hogedrukreiniger 
    reinigt, richt de straal dan niet rechtstreeks op 
    de asborging, elektrische onderdelen of hy-
    draulische kleppen.
    • Sproei nooit rechtstreeks water op de motor. 
    • Reinig de motor met een borstel en/of perslucht.
    • Reinig de luchtinlaat van de motor (14:W).
    14 ONDERHOUD
    14.1 OnderhoudsprogrammaOm de machine voortdurend in goede staat te 
    houden en zo de betrouwbaarheid te bevorderen, 
    ook in verband met het milieu, moet het onder-
    houdsprogramma van STIGA worden gevolgd.
    De inhoud van dit programma vindt u in het bij-
    gevoegde serviceboekje.
    Basic service
     moet altijd door een erkende service-
    werkplaats worden uitgevoerd.
    Eerste onderhoud en Intermediate Service
     zou 
    door een erkende servicewerkplaats moeten 
    worden uitgevoerd, maar kan ook door de gebruik-
    er worden gedaan. De inhoud van deze program-
    mas staat in het serviceboekje en de handelingen 
    zijn beschreven onder“13.4” en hieronder.
    Onderhoud dat door een erkende servicewerkp-
    laats wordt uitgevoerd geeft u de garantie dat uw 
    machine professioneel wordt onderhouden met 
    originele reserveonderdelen.
    Na elke onderhoudsbeurt die is uitgevoerd bij een 
    erkende servicewerkplaats krijgt u een stempel in 
    het onderhoudsboekje.  Een serviceboekje waarin 
    ieder onderhoud wordt geregistreerd, is een 
    waardevol document dat de tweedehandswaarde 
    van de machine verhoogt. 
    						
    							17
    NEDERLANDSNL
    14.2 VoorbereidingAlle service en onderhoud moet worden uit-
    gevoerd op een stilstaande machine waarvan de 
    motor is uitgeschakeld.
    Zorg dat de machine niet kan wegrol-
    len. Gebruik daarom altijd de parkeer-
    rem.
    Zet de motor af.
    Voorkom dat de motor onbedoeld start 
    door de bougiekabel(s) los te maken van 
    de bougie(s) en de contactsleutel te ver-
    wijderen. 
    14.3 BandenspanningPas de bandenspanning op de volgende manier 
    aan:
    Voorzijde: 0,6 bar (9 psi). 
    Achter: 0,4 bar (6 psi). 
    14.4 Motorolie vervangenDit gedeelte bevat tabellen met de verschillende 
    motoren die gebruikt worden in de STIGA reeks. 
    Markeer de gegevens die voor uw machine/motor 
    van toepassing zijn.
    14.4.1Vervangingsintervals
    In de tabel hieronder staan het aantal bedrijfsuren 
    en maanden aangegeven. Voer de betreffende han-
    deling uit op het moment dat zich het eerst voor-
    doet.
    Ververs de olie regelmatiger als de machine onder 
    extreme condities of bij hoge omgevingstempera-
    turen wordt gebruikt.
    14.4.2 Motorolie
    Gebruik olie volgens de onderstaande tabel.
    Gebruik olie zonder toevoegingen.
    Vul niet te veel olie bij. Dit kan tot oververhitting 
    van de motor leiden. 
    Ververs de olie wanneer de motor warm is.
    Direct na het stoppen van de machine 
    kan de motorolie erg heet zijn. Laat de 
    motor daarom een paar minuten afkoe-
    len voordat u de olie aftapt.1.  Zet de klem op de afvoerslang. Gebruik een 
    slangenklem of iets vergelijkbaars. Zie afb. 15-
    17:Y.
    2.  Verplaats de klem 3 tot 4 cm op de afvoerslang 
    en trek de bougie los.
    3. Vang de olie op in een vat.
    LET OP! Knoei geen olie op de aandrijfrie-
    men.
    4. Volg de lokale voorschriften voor het afvoeren 
    van afgewerkte olie op.
    5. Breng de olieaftapplug weer aan en verplaats de 
    klem zodat deze zich boven de plug bevindt.
    6.  Verwijder de oliepeilstok en vul de machine 
    met nieuwe olie.
    Hoeveelheid olie: 0,9 l
    7. Na het bijvullen van olie start u de motor en laat 
    u deze 30 seconden stationair draaien. 
    8. Controleer of er een olielek is.
    9. Zet de motor af. Wacht 30 seconden en contro-
    leer dan of het oliepeil overeenkomt met 
    “13.2”.14.5 Benzinefilter (15, 16, 17:Z)Vervang het benzinefilter na 1500 werkuren. Zie 
    afb. 23:Z.
    Controleer of er geen benzinelekkages zijn nadat 
    het nieuwe filter is geïnstalleerd.
    14.6 RiemtransmissiesControleer na 5 werkuren of alle riemen intact en 
    onbeschadigd zijn.
    14.7 BesturingDe besturing moet na 5 werkuren worden gecon-
    troleerd/afgesteld en vervolgens na elke 100 
    werkuren.
    14.7.1 Controles
    Draai het stuur kort heen en weer. Er mag geen 
    speling in de stuurkettingen zitten.
    14.7.2 Afstelling
    Stel indien nodig de stuurkettingen als volgt af:
    1. Zet de machine in de recht vooruit-stand.
    2. Stel de stuurkettingen af met de twee moeren 
    onder het middelpunt. Zie afb. 20.
    3. Draai beide moeren evenveel tot er geen speling 
    meer is.
    4. Rijd de machine recht vooruit en controleer of 
    het stuur recht staat.
    5. Als het stuur verdraaid staat, maakt u de ene 
    moer losser en de andere vaster.
    Span de stuurkettingen niet te strak aan. Daardoor 
    wordt het sturen zwaarder en neemt de slijtage van 
    de kabels toe. Machine1e keer Vervolgens 
    met tussen-
    pozen van 
    Silent Bedrijfsuren/maanden
    Olie verversen 20 uur/
    1 maand100 uur/
    6 maanden
    OlieSAE 10W-30
    ServiceklasseSJ of hoger 
    						
    							18
    NEDERLANDSNL
    14.8 Accu
    Als u het zuur in uw ogen of op uw huid 
    krijgt, kan dit ernstig letsel veroorzak-
    en. Als er zuur op uw lichaam terech-
    tkomt, moet u het betreffende 
    lichaamsdeel onmiddellijk afspoelen 
    met een ruime hoeveelheid water en zo 
    snel mogelijk medische hulp zoeken.
    De accu wordt gereguleerd door kleppen en geeft 
    een uitgangsspanning van 12 V. De accuvloeistof 
    kan en mag niet worden gecontroleerd of aange-
    vuld. U hoeft de accu alleen maar op te laden, bi-
    jvoorbeeld als u deze lang niet hebt gebruikt.
    De accu moet volledig zijn opgeladen 
    voordat u deze voor de eerste keer gaat 
    gebruiken. De accu moet altijd volledig 
    opgeladen worden bewaard, anders 
    kan deze beschadigd raken. 
    14.8.1 Accu opladen met motor
    De accu kan als volgt worden opgeladen met de 
    dynamo van de motor.
    1. Plaats de accu in de machine zoals hieronder af-
    gebeeld.
    2. Zet de machine buiten of zorg dat de uitlaatgas-
    sen kunnen worden afgevoerd.
    3. Start de motor volgens de instructies in de han-
    dleiding.
    4. Laat de motor 45 minuten lopen.
    5. Zet de motor af. De accu is nu volledig opgelad-
    en.
    14.8.2 Accu opladen met oplader
    Als de accu wordt opgeladen met een oplader, di-
    ent deze een constante spanning te hebben.
    Neem contact op met uw leverancier voor een 
    dergelijke oplader.
    De accu kan beschadigd raken als er een stand-
    aard oplader wordt gebruikt. 
    14.8.3 Verwijderen/Plaatsen
    Zie afb. 3. De accu zit onder de motorkap. Bij het 
    verwijderen of plaatsen van de accu, dient u reken-
    ing te houden met het volgende:
    • Bij het verwijderen. Maak eerst de zwarte kabel 
    los van de negatieve accuklem (-). Maak daarna 
    de rode kabel los van de positieve accuklem (+).
    • Bij het plaatsen. Sluit eerst de rode kabel aan op 
    de positieve accuklem (+). Sluit dan de zwarte 
    kabel aan op de negatieve accuklem (-).
    Als u de kabels niet in de goede volgo-
    rde aansluit of losmaakt, kan er korts-
    luiting ontstaan en kan de accu 
    beschadigd raken.
    Als u de kabels verwisselt, raken de dy-
    namo en de accu beschadigd.Zet de kabels stevig vast. Losse kabels 
    kunnen brand veroorzaken.
    De accu moet altijd aangesloten zijn als 
    u de motor wilt laten lopen. Anders 
    kunnen de dynamo en het elektrische 
    systeem beschadigd raken.
    14.8.4 Reiniging
    Indien de accupolen geoxideerd zijn, moeten deze 
    schoongemaakt worden. Reinig de accupolen met 
    een staalborstel en smeer ze in met vet.
    14.9 Luchtfilter, motorReinig het luchtfilter om de 3 maanden of om de 
    50 werkuren, afhankelijk van wat het eerst van 
    toepassing is.
    Reinig het papierfilter jaarlijks of om de 200 
    werkuren, afhankelijk van wat het eerst van 
    toepassing is.
    Let op! Reinig beide filters vaker indien de 
    machine in stoffige omstandigheden moet werken.
    1.  Verwijder de luchtfilterkap (afb. 19). 
    2.  Demonteer het papierfilter en het voorfilter (= 
    schuimplastic filter). Zorg ervoor dat de 
    carburateur niet vuil wordt. Maak het 
    luchtfilterhuis schoon.
    3. Reinig het voorfilter in vloeibaar 
    schoonmaakmiddel en water. Wring het filter 
    uit tot het droog is. Giet een beetje olie op het 
    filter en knijp de olie erin.
    4.  Maak het papierfilterhuis als volgt schoon: klop 
    het lichtjes tegen een vlak oppervlak. Indien het 
    filter erg vuil is, moet het worden vervangen.
    5.  Monteer alles weer in omgekeerde volgorde.
    Bij het schoonmaken van het papierfilterhuis 
    mogen geen oplosmiddelen op basis van 
    petroleum worden gebruikt. Deze reinigers 
    kunnen het filter vernielen.
    Gebruik geen perslucht bij het schoonmaken 
    van het papierfilterhuis. Het papierfilterhuis 
    mag niet met olie worden ingesmeerd. 
    14.10BougieDe bougie(s) moet(en) na elke 2000 werkuren 
    worden vervangen (=bij elke tweede basic serv-
    ice).
    Maak schoon rond de bevestiging van de bougie 
    voordat u deze losmaakt.
    Bougie
    : Champion RC12YC of gelijkwaardig.
    Afstand elektroden: 0,75 mm.
    14.11LuchtinlaatZie 14:W. De motor is luchtgekoeld. Door een ver-
    stopt koelsysteem kan de motor beschadigd raken. 
    Reinig de luchtinlaat van de motor na elke 50 
    werkuren. Het koelsysteem wordt bij elke basic 
    service nauwkeurig gereinigd. 
    						
    							19
    NEDERLANDSNL
    14.12SmerenAlle smeerpunten in onderstaande tabel moeten na 
    elke 50 werkuren en na elke wasbeurt worden ges-
    meerd.
    14.13ZekeringenAls een van de onderstaande problemen optreedt, 
    moet u de betreffende zekering vervangen. Zie afb. 
    15.
    15 OCTROOI - ONTWERPREG-ISTRATIE
    Deze machine of onderdelen van deze machine 
    valt/vallen onder de volgende octrooi- en ontwer-
    pregistratie:
    SE9901091-0, SE9901730-3, SE9401745-6, 
    US595 7497, FR772384, DE69520215.4, 
    GB772384, SE0301072-5, SE04/000239 (PCT), 
    SE0401554-1, SE0501599-5.
    GGP behoudt zich het recht voor zonder vooraf-
    gaande aankondiging wijzigingen in het product 
    aan te brengen.  Onderdeel Actie Afb.
    Middelpunt 4 smeernippels. Gebruik een 
    smeerpistool met universeel vet. 
    Pomp tot het vet eruit komt.21
    Stuurkettin-
    genReinig de kettingen met een 
    staalborstel.
    Smeer de kettingen met univer-
    sele kettingspray.-
    Spannings-
    armenSmeer de lagerpunten met een 
    oliehouder terwijl alle regelaars 
    zijn geactiveerd. 
    Dit werkt het beste met twee per-
    sonen.22
    Bedienings-
    kabelsSmeer de uiteinden van de kabels 
    met een oliehouder terwijl alle 
    regelaars zijn geactiveerd. 
    Dit moet worden gedaan door 
    twee personen.23
    Probleem Zekering
    De motor start niet of slaat meteen 
    weer af. De accu is opgeladen.10 A
    Elektrische maaihoogte-instelling 
    werken niet.20 A
    Geen enkele elektrische functie 
    werkt. De accu is opgeladen.30 A 
    						
    							20
    ENGLISHEN
    1 GENERAL
    This symbol indicates WARNING. Seri-
    ous personal injury and/or damage to 
    property may result if the instructions 
    are not followed carefully.
    You must read these instructions for use 
    and the accompanying pamphlet 
    “SAFETY INSTRUCTIONS” careful-
    ly, before starting up the machine.
    1.1 SYMBOLSThe following symbols appear on the machine. 
    They are there to remind you of the care and atten-
    tion required during use and maintenance.
    This is what the symbols mean:
    Warning!
    Read the instruction manual and the safety 
    manual before using the machine.
    Warning!
    Watch out for discarded objects. Keep on-
    lookers away.
    Warning!
    Always wear hearing protectors.
    Warning!
    This machine is not designed to be driven 
    on public roads.
    Warning!
    The machine, equipped with original ac-
    cessories, must not be driven in any direc-
    tion on slopes with a gradient greater than 
    10º.
    Warning!
    Risk of crushing injuries. Keep hands and 
    feet well away from the articulated steer-
    ing joint.
    Warning!
    Risk of burn injuries. Do not touch the si-
    lencer/catalytic converter. 
    1.2 References
    1.2.1 Figures
    The figures in these instructions for use are num-
    bered 1, 2, 3, etc. 
    Components shown in the figures are marked A, B, 
    C, etc.
    A reference to component C in figure 2 is written 
    “2:C”.
    1.2.2 Headings
    The headings in these instructions for use are num-
    bered in accordance with the following example:
    “1.3.1 General safety check” is a subheading to 
    “1.3 Safety checks” and is included under this 
    heading.When referring to headings, only the number of the 
    heading is normally specified. E.g. “See 1.3.1”.
    2 SAFETY INSTRUCTIONS
    2.1 GENERAL• Please read through these instructions carefully. 
    Learn all the controls and the correct use of the 
    machine.
    • Before use, all drivers must apply for and 
    receive practical training in the operation of the 
    machine. Particular emphasis should be placed 
    on the fact that:
    a. The use of ride-on lawnmowers requires care 
    and concentration.
    b. On slopes, it is not possible to control a 
    sliding ride-on lawnmower by braking. The 
    main reasons for losing control are insufficient 
    traction, excessively high speed, insufficient 
    braking, the machine not being suited to the 
    task, lack of attention to the surface or incorrect 
    use as a towing vehicle.
    • Never let children or anyone who is not familiar 
    with these instructions to use the machine. 
    Local regulations may impose restrictions as 
    regards the age of the driver.
    • Never use the machine if others, particularly 
    children or animals, are in the vicinity.
    • Remember that the driver is responsible for 
    accidents that happen to other people or their 
    property.
    • Do not let children or other passengers to ride 
    with you on the machine. They might fall off 
    and be seriously injured, or they might prevent 
    the machine being driven safely.
    • Do not use the machine if you are under the 
    influence of alcohol, drugs or medication. 
    Neither should you use it when you are tired or 
    feeling unwell.
    2.2 PREPARATIONS• Wear strong shoes and long trousers when using 
    the machine. Do not operate it barefoot or 
    wearing sandals.
    • Wear appropriate clothing when using the 
    machine. Do not wear loose, hanging clothes, 
    jewellery, scarves, ties, etc., which can get 
    caught in rotating parts. Tie up long hair.
    • Carefully check the area that is to be cut/cleared 
    of snow. Remove all loose stones, sticks, steel 
    wire and other foreign objects which the 
    machine could throw out.
    • Warning – Petrol is highly inflammable. 
    						
    All Stiga manuals Comments (0)

    Related Manuals for Stiga PARK SILENT Instructions Manual