Stiga PARK SILENT Instructions Manual
Have a look at the manual Stiga PARK SILENT Instructions Manual online for free. It’s possible to download the document as PDF or print. UserManuals.tech offer 5898 Stiga manuals and user’s guides for free. Share the user manual or guide on Facebook, Twitter or Google+.

11 NEDERLANDSNL 9 ALGEMEEN Dit symbool geeft een WAARSCHU- WING weer. Als de instructies niet nau- wkeurig worden opgevolgd, kan dit leiden tot verwondingen en/of schade. Voordat u deze machine in gebruik neemt, moet u de gebruiksaanwijzing en de meegeleverde VEILIGHEIDS- VOORSCHRIFTEN zorgvuldig doornemen. 10 MONTAGE Om verwondingen en schade te voorkomen, dient u de machine niet te gebruiken voordat alle aangegeven maatregelen in deze gebruiksaanwijz- ing zijn opgevolgd. 10.1 Montage-onderdelen De voor de montage benodigde onderdelen zijn meegeleverd. Zie afb. 1. In zak meegeleverd: De voor de montage benodigde onderdelen zijn meegeleverd in een plastic zak. Zie afb. 1. De zak bevat: Aand.AantalOmschrijving Afmeting A 1 Pin 6 x 36 B 1 Afstandsring 16 x 38 x 0.5 C 1 Afstandsring 16 x 38 x 1.0 D 2 Contactsleutel F 2 Schroef voor accu G 2 Moer voor accu H 2 Moer M8 I 1 Trekplaat J 2 Schroef 8 x 20 Q 2 Schroef M10 x 35 R 2 Moer M10 Gemonteerd geleverd op de voorassen: Aand.AantalOmschrijving K 2 Borgpin L2 Ring Bevestigd op gereedschapslift: Aand.AantalOmschrijving M 2 Maaidekophanging 10.2 Verwijzingen De afbeeldingen in deze gebruikershandleiding zijn genummerd met 1, 2, 3 etc. Onderdelen in afbeeldingen worden aangegeven met A, B, C etc.Een verwijzing naar onderdeel C in afbeelding 2 wordt als volgt weergegeven: “2:C”. 10.3 Motorkap (2:U) De machine heeft een motorkap die geo- pend kan worden, zodat de benzinekraan, accu en motor makkelijk bereikbaar zijn. De motorkap is vergrendeld met een rub- beren band. De motorkap gaat als volgt open: 1. Maak aan de voorzijde van de kap de rubberen band (2:V) los. 2. Til de motorkap omhoog. Bevestig alles weer in omgekeerde volgorde. De machine alleen gebruiken met geslo- ten en vergrendelde kap. Anders be- staat er een kans op brandwonden en kunt u bekneld raken. 10.4 Accu Zie “14.8 Accu”. 10.5 Zitting (afb. 4) 1. Verwijder de volgende onderdelen van de zit- tinghouder: • 4 moeren (voor transportvergrendeling, niet gebruikt). • 4 schroeven. • 4 borstringen. 2. Plaats de zitting op de zittinghouder. 3. Draai de borstringen op de schroeven. 4. Plaats de schroeven met de borstringen door de gaten in de zittinghouder en de openingen in de zittingplaat. Schroef de zitting vast. Aanhaalmoment: 9±1,7 Nm. Als het aanhaalmoment groter dan 9±1,7 Nm is, raakt de zitting beschad- igd. 5. Zorg dat de zitting eenvoudig in de gaten van de houder valt. De zitting kan worden opgeklapt. Als de machine buiten in de regen staat, klapt u de zitting naar voren zodat het kussen niet nat wordt. 10.6 StuurwielVoor een minimale speling van de stuurkolom moeten de afstandsringen (5:B) en/of (5:C) als volgt tussen de stuurkolombus en de -houder worden geplaatst. 1. Plaats de stuurkolombus op de stuurkolom en zet de bus vast door de spanstift (5:A) er voor ongeveer 1/3 in te steken. 2. Trek de bus en de stuurkolom omhoog.

12 NEDERLANDSNL 3. Controleer aan de buitenkant of er geen sluitrin- gen, de sluitring van 0,5 mm, de sluitring van 1,0 mm of beide sluitringen in het gat kunnen worden geplaatst. Forceer de ring(en) niet, er moet een klein beetje speling zijn. 4. Trek de splitpen eruit en maak de stuurkolom- bus open. 5. Plaats de ring(en) volgens punt 3 hierboven. 6. Plaats de stuurkolombus op de stuurkolom en vergrendel deze door de spanstift er volledig in te steken. Zorg dat deze pen geborgd is. 10.7 Trekplaat Plaats de trekplaat (6:I) aan de achterzijde van de machine. Gebruik de schroeven en moeren (6:J, H). Aanhaalmoment: 22 Nm. 10.8 Maaidekophangingen Hier wordt alleen de installatie op de rechteras be- schreven. Voor de linkeras geldt dezelfde proce- dure. 1. Smeer de asuiteinden van de machine en de la- gers van de snelsluitingen voor de installatie met olie. 2. Monteer de maaidekophangingen volgens afb. 7 op de machine. 3. Plaats de borgpin (7:K) in de opening op de as. 10.9 Bandenspanning Controleer de bandenspanning. De juiste waarden zijn: Voor: 0,6 bar (9 psi). Achter: 0,4 bar (6 psi) 10.10Accessoires Voor de montage van accessoires kijkt u in de aparte montagehandleiding die bij iedere acces- soire wordt geleverd. Opmerking: Het maaidek is als accessoire lever- baar. 11 BESCHRIJVING 11.1 AandrijvingDe machine heeft achterwielaandrijving. De achteras is voorzien van een hydrostatische transmissie met traploze transmissie voor- en achteruit. De achteras is eveneens voorzien van een differen- tieel om het draaien te vergemakkelijken. Het gereedschap dat aan de voorzijde is gemon- teerd wordt aangedreven door aandrijfriemen. 11.2 BesturingDe machine is aangedreven. Dit betekent dat het chassis is verdeeld in een voor- en een achterge- deelte die ten opzichte van elkaar kunnen draaien. Knikbesturing houdt in dat de machine langs bomen en andere obstakels kan rijden met een ex- treem kleine draaicirkel. 11.3 BeveiligingssysteemDe machine is uitgerust met een elektrisch beveil- igingssysteem. Dit systeem onderbreekt bepaalde activiteiten die door onjuiste handelingen gevaarl- ijke situaties kunnen veroorzaken. De motor kan bijvoorbeeld niet gestart worden als de koppeling van de parkeerrem is ingetrapt. Controleer voor elk gebruik of het bev- eiligingssysteem werkt. 11.4 Bediening 11.4.1 Gereedschapslift, mechanisch (10:C) U kunt als volgt schakelen tussen de werkpositie en de transportpositie: 1. Trap het pedaal volledig in. 2. Laat het pedaal langzaam los. 11.4.2 Koppeling - parkeerrem (10:B) Druk nooit op het pedaal tijdens het ri- jden. De krachtoverbrenging kan dan oververhit raken. Het pedaal (10:B) heeft de vol- gende drie standen: •Omhoog. De koppeling is niet geactiveerd. De parkeerrem is niet geactiveerd. •Voor de helft ingetrapt. Voorwaarts rijden uit- geschakeld. De parkeerrem is niet geactiveerd. •Volledig ingetrapt. Voorwaarts rijden uitge- schakeld. De parkeerrem is geactiveerd maar niet vergrendeld. Deze stand wordt ook ge- bruikt als noodrem. 11.4.3 Vergrendeling, parkeerrem (10:A) De vergrendeling vergrendelt het kop- pelings-/rempedaal in de ingetrapte stand. Deze functie wordt gebruikt om de ma- chine te vergrendelen op hellingen, tijdens transport enz., als de motor niet draait. Vergrendelen: 1. Trap het pedaal (10:B) volledig in. 2. Verplaats de vergrendeling (10:A) naar rechts. 3. Laat het pedaal (10:B) los. 4. Laat de vergrendeling (10:A) los.

13 NEDERLANDSNL Ontgrendelen: Trap het pedaal (10:B) volledig in en laat het weer los. 11.4.4Rijden - bedrijfsrem (10:F) Als de machine niet remt zoals ver- wacht als het pedaal wordt losgelaten, moet het linkerpedaal (1:B) worden ge- bruikt als noodrem. Het pedaal (10:F) regelt de versnelling tussen de motor en de wielen (= de snelheid). Wanneer het pedaal omhoog staat, wordt de bedrijfsrem geac- tiveerd. 1. Pedaal voorwaarts – de machine gaat vooruit. 2. Pedaal onbelast – de machine staat stil. 3. Pedaal achterwaarts – de machine rijdt achteruit. 4. Minder druk op het pedaal – de machine remt. 11.4.5Gashendel (11:G) Voor het instellen van de toerentallen. 1. Vol gas - bij gebruik van de machine al- tijd vol gas geven. 2. Stationairloop. 11.4.6Chokehendel (5:H) Trekhendel om te choken bij koude start. 1. Hendel volledig uitgetrokken - chokek- lep in de carburateur gesloten. Voor koude start. 2. Hendel ingedrukt. Chokeklep open. Voor starten met warme motor en tijdens het rijden. Rijd nooit met uitgetrokken choke als de motor warm is. 11.4.7 Contactslot/koplamp (11:I) Het contactslot wordt gebruikt om de motor te starten en uit te schakelen. Laat de sleutel niet in stand 2 of 3 op de machine zitten. Er is dan brandgevaar omdat brandstof in de motor kan lopen via de carburateur en de accu kan ont- laden en worden beschadigd. Vier standen: 1. Stopstand - de motor is kortgesloten. De sleutel kan verwijderd worden. 2+3. Rijstand 4. Startstand - de elektrische startmotor wordt geactiveerd op het moment dat de sleutel in de veerbelaste startstand wordt gedraaid. Laat de sleutel teruggaan naar rijstand 3 wanneer de motor gestart is. 11.4.8 Krachtafnemer (4, 5:K) De krachtafnemer mag nooit ingeschakeld zijn wanneer het aan de voorzijde gemonteerde gereedschap in de transportstand staat. Dit beschadigt de riemtransmissie. Hendel voor in- en uitschakelen van de krachtafnemer voor aandrijving van aan de voorzijde gemonteerde accessoires. Twee standen: 1. Voorste stand - krachtafnemer uitgeschakeld. 2. Achterste stand - krachtafnemer inge- schakeld. 11.4.9 Urenteller (2:P) Laat het aantal werkuren zien. Werkt alleen bij draaiende motor. 11.4.10Ontkoppelingshefboom Hendel om de traploze transmissie uit te schake- len. 2WD is voorzien van een hendel die op de achteras is aangesloten. Zie (6:R). De ontkoppelingshendel mag nooit tus- sen de binnenste en buitenste stand staan. Dit leidt tot oververhitting en be- schadiging van de transmissie. Hiermee kunt u de machine handmatig verplaatsen zonder de motor te gebruiken. Twee standen: 1. Hendel ingedrukt - transmis- sie ingeschakeld voor normaal gebruik. 2. Hendel in de buitenste stand – transmissie uitgeschakeld. De machine kan handmatig worden verplaatst. De machine mag niet over lange afstanden of met hoge snelheid worden gesleept. Hierdoor kan de versnellingsbak worden beschadigd. De machine mag niet worden bediend als de voorste hendel in de buitenste stand staat, anders wordt de machine beschadigd en bestaat de kans op le- kkage in de vooras.

14 NEDERLANDSNL 11.4.11Zitting (8:T) De zitting kan worden opgeklapt en naar voor of achter worden geschoven. De zit- ting kan als volgt worden ingesteld: 1. Beweeg de hendel (8:S) omhoog. 2. Breng de zitting in de gewenste stand. 3. Laat de hendel (8:S) los om de zitting te vergrendelen. De zitting is voorzien van een beveiligingsschake- laar die is aangesloten op het beveiligingssysteem van de machine. Dit houdt in dat bepaalde gevaar- lijke functies niet werken als er niemand op de zit- ting zit. Zie ook “13.4.2”. 11.4.12Motorkap (2:U) De machine heeft een motorkap die geo- pend kan worden, zodat de benzinekraan, accu en motor makkelijk bereikbaar zijn. De motorkap is vergrendeld met een rub- beren band. De motorkap gaat als volgt open: 1. Maak aan de voorzijde van de kap de rubberen band (2:V) los. 2. Til de motorkap omhoog. Bevestig alles weer in omgekeerde volgorde. De machine alleen gebruiken met geslo- ten en vergrendelde kap. Anders be- staat er een kans op brandwonden en kunt u bekneld raken. 12 TOEPASSINGEN De machine mag uitsluitend gebruikt worden bij de volgende werkzaamheden met de aangegeven originele STIGA-accessoires:Het trekmechanisme mag worden belast met een verticale kracht van maximaal 100 N. De duwkracht van getrokken accessoires op het trekmechanisme mag niet groter zijn dan 500 N. LET OP! Neem vóór het gebruik van een aanhang- er altijd contact op met uw verzekeringsmaat- schappij. LET OP! Deze machine is niet bedoeld voor rijden op de openbare weg. 13 STARTEN EN RIJDEN De machine alleen gebruiken met geslo- ten en vergrendelde kap. Anders be- staat er een kans op brandwonden en kunt u bekneld raken. 13.1 Bijvullen met benzineGebruik altijd loodvrije benzine. Gebruik nooit brandstof voor tweetaktmotoren. De tank heeft een inhoud van 12 liter. Door de transparante tank is het brandstofniveau makkelijk af te lezen. LET OP! Gewone loodvrije benzine is beperkt houdbaar en mag niet langer dan 30 dagen worden bewaard. U kunt ook milieuvriendelijke benzine gebruiken, d.w.z. gealkyleerde benzine. Dit type benzine heeft een samenstelling die minder schadelijk is voor mens en milieu. Benzine is uiterst brandbaar. Bewaar brandstof altijd in een speciaal daar- voor bestemde tank. Vul alleen buitenshuis benzine bij en rook niet tijdens het bijvullen. Vul de tank voordat u de motor start. Verwi- jder nooit de vuldop en vul de machine nooit met benzine wanneer de motor loopt of nog warm is. Vul de benzinetank nooit helemaal tot de rand. Laat een zekere ruimte (ten minste de gehele vul- buis plus 1-2 cm bovenin de tank) leeg, zodat de benzine, wanneer deze warm wordt, kan uitzetten zonder over te stromen. Zie afb. 13. Werkzaamheden Accessoires, origineel van STIGA Gras maaien Maaidekken gebruiken: 95 C, 105 C en met klepelmaaier. Vegen Veegmachine of veegmachine met opvangbak gebruiken. Voor de eerste optie wordt het gebruik van een stofbeschermer aanbe- volen. Sneeuwruimen Sneeuwschuif of sneeuwfrees gebruiken. Sneeuwkettingen en framegewichten zijn aanbevo- len. Gras en bladeren vegenGetrokken opvangbak 30 of 42 gebruiken. Prokar. Gras- en bladtrans- portTransportkar (Standard, Maxi of Combi) gebruiken. Zand strooien Zandstrooier gebruiken. Kan ook voor het strooien van zout worden gebruikt. Gebruik van sneeuwkettingen en framege- wichten wordt aanbevolen . Onkruidbestrij- ding op grindpa- denEen aan de voorzijde gemon- teerde onkruidschoffel gebrui- ken. Kanten van gazons snijdenKantensnijder gebruiken. Ontmossen Verticuteermachine gebruiken.

15 NEDERLANDSNL 13.2 Controleer het oliepeilBij aflevering is het carter gevuld met olie van het type SAE 10W-30-olie. Controleer voor elk gebruik of het oliepeil cor- rect is. De machine moet op een vlakke onder- grond staan. Veeg de omgeving van de peilstok schoon. Draai de oliepeilstok los en trek deze om- hoog. Veeg de oliepeilstok af. Duw de oliepeilstok volledig naar beneden maar schroef deze niet vast. Trek de peilstok weer om- hoog en lees het oliepeil af. Vul olie bij tot de FULL-streep als het oliepeil onder deze markering staat. Zie afb. 14. Het oliepeil mag nooit boven de “FULL”-streep komen. Een te hoog oliepeil kan de motor overver- hitten. Als het oliepeil boven de “FULL”-streep komt, moet de olie worden afgetapt tot het juiste niveau is bereikt. 13.3 Transmissieolie controleren 1. Zet de machine op een vlakke ondergrond. 2. Lees het oliepeil af op het reservoir. Zie afb. 18. Het oliepeil moet tot de lijn komen. 3. Vul indien nodig olie bij. 13.4 VeiligheidscontroleControleer of de machine voldoet aan de onder- staande veiligheidscontrole. De veiligheidscontrole moet voor ieder gebruik worden uitgevoerd. Als een van de onderdelen niet door de test komt, moet u de machine niet ge- bruiken! Breng de machine voor reparatie naar een servicewerkplaats!13.4.1 Algemene veiligheidscontrole 13.4.2 Elektrische veiligheidscontrole Controleer voor elk gebruik of het bev- eiligingssysteem werkt. 13.5 Starten1. Open de benzinekraan. Zie 16. 2. Controleer of the bougiekabel(s) op de bougie(s) is/zijn geplaatst. 3. Controleer of de krachtafnemer uitgeschakeld is. 4. Houd uw voet niet op het aandrijfpedaal. Onderdeel Resultaat Brandstofslangen en aansluitingen.Geen lekkages. Elektrische kabels. Isolatie is intact. Geen mechanische schade. Uitlaatsysteem. Geen lekkages bij aansluitin- gen. Alle schroeven zijn vastge- draaid. Olieleidingen Geen lekkages. Geen schade. Rijd de machine voor- en achteruit en laat het pedaal van de bedrijfsrem omhoog komen.De machine stopt dan. Testrit Geen abnormale trillingen. Geen abnormale geluiden. Status Handeling Resultaat Het koppelings-/ rempedaal is niet ingetrapt. De krachtafnemer is niet ingescha- keld.Probeer te starten. De motor start niet. Het koppelings-/ rempedaal is inge- trapt. De krachtafnemer is ingeschakeld.De bestuurder gaat staan.De motor start niet. Lopende motor. De krachtafnemer is ingeschakeld.De bestuurder gaat staan.De motor stopt dan. Lopende motor. Verwijder zeke- ring 10 A. Zie afb. 15.De motor stopt dan.

16 NEDERLANDSNL 5. Zet de gashendel op vol gas. Starten van een koude motor - trek de choke- hendel volledig uit. Starten van een warme motor – druk de choke- hendel volledig in. 6. Trap het koppelings-/rempedaal volledig in. 7. Draai de contactsleutel om en start de motor. 8 Wanneer de motor is gestart, duwt u de choke- hendel geleidelijk in als u deze gebruikt hebt. 9. Laat de machine na een koude start niet onmid- dellijk belast werken, maar laat de motor eerst een paar minuten warmdraaien. Op die manier kan de olie eerst opwarmen. Bij gebruik van de machine altijd vol gas geven. 13.6 BedieningstipsControleer altijd of de juiste hoeveelheid olie in de motor zit. Dit is met name belangrijk bij het werk- en op hellingen. Zie “13.2”. Wees voorzichtig bij het rijden op hell- ingen. Start of stop niet plotseling wan- neer u een helling op- of afrijdt. Rijd nooit dwars over een helling. Rijd van boven naar beneden en van beneden naar boven. Deze machine mag op een helling van maximaal 10° rijden. Verminder de snelheid op hellingen en bij scherpe bochten om controle over de machine te houden en het risico op kan- telen te beperken. Draai bij rijden in de hoogste versnel- ling en bij vol gas het stuur niet volledig naar één kant. De machine kan dan kantelen. Blijf met uw handen uit de buurt van de middensturing en de zittinghouder. An- ders kunt u bekneld raken! Rijd nooit met de machine als de motorkap open is. 13.7 StoppenSchakel de krachtafnemer uit. Trek de parkeerrem aan. Laat de motor 1-2 minuten stationair draaien. Zet de motor af door de contactsleutel om te draaien. Sluit de benzinekraan. Dit is vooral belangrijk als de machine op bijv. een aanhanger vervoerd moet worden. Als u de machine zonder toezicht achterlaat, moet u de bougiekabel(s) losmaken en de contactsleutel verwij- deren.Direct na gebruik kan de motor bij- zonder heet zijn. Raak de demper, de cilinder of de koelribben niet aan. Dit kan ernstige brandwonden veroorzak- en. 13.8 Reiniging Om het gevaar op brand te verkleinen de motor, de demper, de accu en de brandstoftank vrijhouden van gras, bladeren en olie. Om het gevaar op brand te verkleinen regelmatig controleren of er sprake is van olie- en/of brandstoflekkage. Reinig de machine na gebruik. Voor het reinigen gelden de volgende richtlijnen. • Als u de machine met een hogedrukreiniger reinigt, richt de straal dan niet rechtstreeks op de asborging, elektrische onderdelen of hy- draulische kleppen. • Sproei nooit rechtstreeks water op de motor. • Reinig de motor met een borstel en/of perslucht. • Reinig de luchtinlaat van de motor (14:W). 14 ONDERHOUD 14.1 OnderhoudsprogrammaOm de machine voortdurend in goede staat te houden en zo de betrouwbaarheid te bevorderen, ook in verband met het milieu, moet het onder- houdsprogramma van STIGA worden gevolgd. De inhoud van dit programma vindt u in het bij- gevoegde serviceboekje. Basic service moet altijd door een erkende service- werkplaats worden uitgevoerd. Eerste onderhoud en Intermediate Service zou door een erkende servicewerkplaats moeten worden uitgevoerd, maar kan ook door de gebruik- er worden gedaan. De inhoud van deze program- mas staat in het serviceboekje en de handelingen zijn beschreven onder“13.4” en hieronder. Onderhoud dat door een erkende servicewerkp- laats wordt uitgevoerd geeft u de garantie dat uw machine professioneel wordt onderhouden met originele reserveonderdelen. Na elke onderhoudsbeurt die is uitgevoerd bij een erkende servicewerkplaats krijgt u een stempel in het onderhoudsboekje. Een serviceboekje waarin ieder onderhoud wordt geregistreerd, is een waardevol document dat de tweedehandswaarde van de machine verhoogt.

17 NEDERLANDSNL 14.2 VoorbereidingAlle service en onderhoud moet worden uit- gevoerd op een stilstaande machine waarvan de motor is uitgeschakeld. Zorg dat de machine niet kan wegrol- len. Gebruik daarom altijd de parkeer- rem. Zet de motor af. Voorkom dat de motor onbedoeld start door de bougiekabel(s) los te maken van de bougie(s) en de contactsleutel te ver- wijderen. 14.3 BandenspanningPas de bandenspanning op de volgende manier aan: Voorzijde: 0,6 bar (9 psi). Achter: 0,4 bar (6 psi). 14.4 Motorolie vervangenDit gedeelte bevat tabellen met de verschillende motoren die gebruikt worden in de STIGA reeks. Markeer de gegevens die voor uw machine/motor van toepassing zijn. 14.4.1Vervangingsintervals In de tabel hieronder staan het aantal bedrijfsuren en maanden aangegeven. Voer de betreffende han- deling uit op het moment dat zich het eerst voor- doet. Ververs de olie regelmatiger als de machine onder extreme condities of bij hoge omgevingstempera- turen wordt gebruikt. 14.4.2 Motorolie Gebruik olie volgens de onderstaande tabel. Gebruik olie zonder toevoegingen. Vul niet te veel olie bij. Dit kan tot oververhitting van de motor leiden. Ververs de olie wanneer de motor warm is. Direct na het stoppen van de machine kan de motorolie erg heet zijn. Laat de motor daarom een paar minuten afkoe- len voordat u de olie aftapt.1. Zet de klem op de afvoerslang. Gebruik een slangenklem of iets vergelijkbaars. Zie afb. 15- 17:Y. 2. Verplaats de klem 3 tot 4 cm op de afvoerslang en trek de bougie los. 3. Vang de olie op in een vat. LET OP! Knoei geen olie op de aandrijfrie- men. 4. Volg de lokale voorschriften voor het afvoeren van afgewerkte olie op. 5. Breng de olieaftapplug weer aan en verplaats de klem zodat deze zich boven de plug bevindt. 6. Verwijder de oliepeilstok en vul de machine met nieuwe olie. Hoeveelheid olie: 0,9 l 7. Na het bijvullen van olie start u de motor en laat u deze 30 seconden stationair draaien. 8. Controleer of er een olielek is. 9. Zet de motor af. Wacht 30 seconden en contro- leer dan of het oliepeil overeenkomt met “13.2”.14.5 Benzinefilter (15, 16, 17:Z)Vervang het benzinefilter na 1500 werkuren. Zie afb. 23:Z. Controleer of er geen benzinelekkages zijn nadat het nieuwe filter is geïnstalleerd. 14.6 RiemtransmissiesControleer na 5 werkuren of alle riemen intact en onbeschadigd zijn. 14.7 BesturingDe besturing moet na 5 werkuren worden gecon- troleerd/afgesteld en vervolgens na elke 100 werkuren. 14.7.1 Controles Draai het stuur kort heen en weer. Er mag geen speling in de stuurkettingen zitten. 14.7.2 Afstelling Stel indien nodig de stuurkettingen als volgt af: 1. Zet de machine in de recht vooruit-stand. 2. Stel de stuurkettingen af met de twee moeren onder het middelpunt. Zie afb. 20. 3. Draai beide moeren evenveel tot er geen speling meer is. 4. Rijd de machine recht vooruit en controleer of het stuur recht staat. 5. Als het stuur verdraaid staat, maakt u de ene moer losser en de andere vaster. Span de stuurkettingen niet te strak aan. Daardoor wordt het sturen zwaarder en neemt de slijtage van de kabels toe. Machine1e keer Vervolgens met tussen- pozen van Silent Bedrijfsuren/maanden Olie verversen 20 uur/ 1 maand100 uur/ 6 maanden OlieSAE 10W-30 ServiceklasseSJ of hoger

18 NEDERLANDSNL 14.8 Accu Als u het zuur in uw ogen of op uw huid krijgt, kan dit ernstig letsel veroorzak- en. Als er zuur op uw lichaam terech- tkomt, moet u het betreffende lichaamsdeel onmiddellijk afspoelen met een ruime hoeveelheid water en zo snel mogelijk medische hulp zoeken. De accu wordt gereguleerd door kleppen en geeft een uitgangsspanning van 12 V. De accuvloeistof kan en mag niet worden gecontroleerd of aange- vuld. U hoeft de accu alleen maar op te laden, bi- jvoorbeeld als u deze lang niet hebt gebruikt. De accu moet volledig zijn opgeladen voordat u deze voor de eerste keer gaat gebruiken. De accu moet altijd volledig opgeladen worden bewaard, anders kan deze beschadigd raken. 14.8.1 Accu opladen met motor De accu kan als volgt worden opgeladen met de dynamo van de motor. 1. Plaats de accu in de machine zoals hieronder af- gebeeld. 2. Zet de machine buiten of zorg dat de uitlaatgas- sen kunnen worden afgevoerd. 3. Start de motor volgens de instructies in de han- dleiding. 4. Laat de motor 45 minuten lopen. 5. Zet de motor af. De accu is nu volledig opgelad- en. 14.8.2 Accu opladen met oplader Als de accu wordt opgeladen met een oplader, di- ent deze een constante spanning te hebben. Neem contact op met uw leverancier voor een dergelijke oplader. De accu kan beschadigd raken als er een stand- aard oplader wordt gebruikt. 14.8.3 Verwijderen/Plaatsen Zie afb. 3. De accu zit onder de motorkap. Bij het verwijderen of plaatsen van de accu, dient u reken- ing te houden met het volgende: • Bij het verwijderen. Maak eerst de zwarte kabel los van de negatieve accuklem (-). Maak daarna de rode kabel los van de positieve accuklem (+). • Bij het plaatsen. Sluit eerst de rode kabel aan op de positieve accuklem (+). Sluit dan de zwarte kabel aan op de negatieve accuklem (-). Als u de kabels niet in de goede volgo- rde aansluit of losmaakt, kan er korts- luiting ontstaan en kan de accu beschadigd raken. Als u de kabels verwisselt, raken de dy- namo en de accu beschadigd.Zet de kabels stevig vast. Losse kabels kunnen brand veroorzaken. De accu moet altijd aangesloten zijn als u de motor wilt laten lopen. Anders kunnen de dynamo en het elektrische systeem beschadigd raken. 14.8.4 Reiniging Indien de accupolen geoxideerd zijn, moeten deze schoongemaakt worden. Reinig de accupolen met een staalborstel en smeer ze in met vet. 14.9 Luchtfilter, motorReinig het luchtfilter om de 3 maanden of om de 50 werkuren, afhankelijk van wat het eerst van toepassing is. Reinig het papierfilter jaarlijks of om de 200 werkuren, afhankelijk van wat het eerst van toepassing is. Let op! Reinig beide filters vaker indien de machine in stoffige omstandigheden moet werken. 1. Verwijder de luchtfilterkap (afb. 19). 2. Demonteer het papierfilter en het voorfilter (= schuimplastic filter). Zorg ervoor dat de carburateur niet vuil wordt. Maak het luchtfilterhuis schoon. 3. Reinig het voorfilter in vloeibaar schoonmaakmiddel en water. Wring het filter uit tot het droog is. Giet een beetje olie op het filter en knijp de olie erin. 4. Maak het papierfilterhuis als volgt schoon: klop het lichtjes tegen een vlak oppervlak. Indien het filter erg vuil is, moet het worden vervangen. 5. Monteer alles weer in omgekeerde volgorde. Bij het schoonmaken van het papierfilterhuis mogen geen oplosmiddelen op basis van petroleum worden gebruikt. Deze reinigers kunnen het filter vernielen. Gebruik geen perslucht bij het schoonmaken van het papierfilterhuis. Het papierfilterhuis mag niet met olie worden ingesmeerd. 14.10BougieDe bougie(s) moet(en) na elke 2000 werkuren worden vervangen (=bij elke tweede basic serv- ice). Maak schoon rond de bevestiging van de bougie voordat u deze losmaakt. Bougie : Champion RC12YC of gelijkwaardig. Afstand elektroden: 0,75 mm. 14.11LuchtinlaatZie 14:W. De motor is luchtgekoeld. Door een ver- stopt koelsysteem kan de motor beschadigd raken. Reinig de luchtinlaat van de motor na elke 50 werkuren. Het koelsysteem wordt bij elke basic service nauwkeurig gereinigd.

19 NEDERLANDSNL 14.12SmerenAlle smeerpunten in onderstaande tabel moeten na elke 50 werkuren en na elke wasbeurt worden ges- meerd. 14.13ZekeringenAls een van de onderstaande problemen optreedt, moet u de betreffende zekering vervangen. Zie afb. 15. 15 OCTROOI - ONTWERPREG-ISTRATIE Deze machine of onderdelen van deze machine valt/vallen onder de volgende octrooi- en ontwer- pregistratie: SE9901091-0, SE9901730-3, SE9401745-6, US595 7497, FR772384, DE69520215.4, GB772384, SE0301072-5, SE04/000239 (PCT), SE0401554-1, SE0501599-5. GGP behoudt zich het recht voor zonder vooraf- gaande aankondiging wijzigingen in het product aan te brengen. Onderdeel Actie Afb. Middelpunt 4 smeernippels. Gebruik een smeerpistool met universeel vet. Pomp tot het vet eruit komt.21 Stuurkettin- genReinig de kettingen met een staalborstel. Smeer de kettingen met univer- sele kettingspray.- Spannings- armenSmeer de lagerpunten met een oliehouder terwijl alle regelaars zijn geactiveerd. Dit werkt het beste met twee per- sonen.22 Bedienings- kabelsSmeer de uiteinden van de kabels met een oliehouder terwijl alle regelaars zijn geactiveerd. Dit moet worden gedaan door twee personen.23 Probleem Zekering De motor start niet of slaat meteen weer af. De accu is opgeladen.10 A Elektrische maaihoogte-instelling werken niet.20 A Geen enkele elektrische functie werkt. De accu is opgeladen.30 A

20 ENGLISHEN 1 GENERAL This symbol indicates WARNING. Seri- ous personal injury and/or damage to property may result if the instructions are not followed carefully. You must read these instructions for use and the accompanying pamphlet “SAFETY INSTRUCTIONS” careful- ly, before starting up the machine. 1.1 SYMBOLSThe following symbols appear on the machine. They are there to remind you of the care and atten- tion required during use and maintenance. This is what the symbols mean: Warning! Read the instruction manual and the safety manual before using the machine. Warning! Watch out for discarded objects. Keep on- lookers away. Warning! Always wear hearing protectors. Warning! This machine is not designed to be driven on public roads. Warning! The machine, equipped with original ac- cessories, must not be driven in any direc- tion on slopes with a gradient greater than 10º. Warning! Risk of crushing injuries. Keep hands and feet well away from the articulated steer- ing joint. Warning! Risk of burn injuries. Do not touch the si- lencer/catalytic converter. 1.2 References 1.2.1 Figures The figures in these instructions for use are num- bered 1, 2, 3, etc. Components shown in the figures are marked A, B, C, etc. A reference to component C in figure 2 is written “2:C”. 1.2.2 Headings The headings in these instructions for use are num- bered in accordance with the following example: “1.3.1 General safety check” is a subheading to “1.3 Safety checks” and is included under this heading.When referring to headings, only the number of the heading is normally specified. E.g. “See 1.3.1”. 2 SAFETY INSTRUCTIONS 2.1 GENERAL• Please read through these instructions carefully. Learn all the controls and the correct use of the machine. • Before use, all drivers must apply for and receive practical training in the operation of the machine. Particular emphasis should be placed on the fact that: a. The use of ride-on lawnmowers requires care and concentration. b. On slopes, it is not possible to control a sliding ride-on lawnmower by braking. The main reasons for losing control are insufficient traction, excessively high speed, insufficient braking, the machine not being suited to the task, lack of attention to the surface or incorrect use as a towing vehicle. • Never let children or anyone who is not familiar with these instructions to use the machine. Local regulations may impose restrictions as regards the age of the driver. • Never use the machine if others, particularly children or animals, are in the vicinity. • Remember that the driver is responsible for accidents that happen to other people or their property. • Do not let children or other passengers to ride with you on the machine. They might fall off and be seriously injured, or they might prevent the machine being driven safely. • Do not use the machine if you are under the influence of alcohol, drugs or medication. Neither should you use it when you are tired or feeling unwell. 2.2 PREPARATIONS• Wear strong shoes and long trousers when using the machine. Do not operate it barefoot or wearing sandals. • Wear appropriate clothing when using the machine. Do not wear loose, hanging clothes, jewellery, scarves, ties, etc., which can get caught in rotating parts. Tie up long hair. • Carefully check the area that is to be cut/cleared of snow. Remove all loose stones, sticks, steel wire and other foreign objects which the machine could throw out. • Warning – Petrol is highly inflammable.