Home > Stiga > Lawn Mower > Stiga Lawn Mower PARK Diesel, Diesel 4WD Instruction Manual Dutch Version

Stiga Lawn Mower PARK Diesel, Diesel 4WD Instruction Manual Dutch Version

    Download as PDF Print this page Share this page

    Have a look at the manual Stiga Lawn Mower PARK Diesel, Diesel 4WD Instruction Manual Dutch Version online for free. It’s possible to download the document as PDF or print. UserManuals.tech offer 5898 Stiga manuals and user’s guides for free. Share the user manual or guide on Facebook, Twitter or Google+.

    							83
    NEDERLANDSNL
    4 STARTEN EN RIJDEN
    De machine alleen gebruiken met geslo-
    ten en vergrendelde kap. Anders be-
    staat er een kans op brandwonden en 
    kunt u bekneld raken.
    4.1 BijtankenGebruik alleen diesel die voldoet aan de minimum-
    vereisten van de volgende specificaties:
    EN 590
    BS 2869 A1 / A2
    ASTM D 975 - 1D / 2D
    Voor de motor mag geen biodiesel wor-
    den gebruikt. Neem contact op met de 
    leverancier voor meer informatie.
    1. Open de motorkap.
    2. Verwijder de tankdop (9:X).
    Als u brandstof bijvult tot boven de 
    “Max”-markering zoals in afb. 9 kan 
    dit voor brandstoflekkage of brand zor-
    gen.
    3. Vul diesel bij tot de Max-markering zoals in 
    afb. 9. Omdat brandstof bij verhitting uitzet, zal 
    deze gaan lekken als u tot boven de markering 
    vult.
    4. Sluit de tankdop.
    Gebruik winterbrandstof of voeg kerosine bij een 
    omgevingstemperatuur onder 0°C. 
    Kijk in de tabel hieronder:
    Diesel is zeer brandbaar. Bewaar 
    brandstof altijd in een speciaal daar-
    voor bestemde tank. 
    Vul de brandstof nooit binnenin huis bij 
    en rook niet tijdens het bijtanken. Vul 
    de tank voordat u de motor start. 
    Verwijder nooit de brandstofdop en vul 
    de machine nooit met brandstof wan-
    neer de motor loopt of nog warm is.
    4.2 AftappenHet brandstofsysteem van de motor moet in de vol-
    gende gevallen worden afgetapt:
    • Als de brandstoftank droog heeft gestaan en er 
    lucht in het brandstofsysteem is gekomen.
    • Na vervanging van het filter.
    Aftappen gaat als volgt:
    1. Vul de tank met brandstof.
    2. Pomp met behulp van de handpomp (10:Y) tot 
    alle lucht verdwenen is.
    4.3 Motorolie controleren
    Het carter is bij aflevering altijd gevuld met SAE 
    10W-40-olie.
    Controleer voor gebruik altijd of het oliepeil 
    juist is. De machine moet op een vlakke onder-
    grond staan.
    Controleer het oliepeil als volgt:
    1. Maak de oliepeilstok schoon. 
    2. Draai de oliepeilstok los en trek hem omhoog. 
    3. Maak de oliepeilstok schoon. 
    4. Steek de peilstok helemaal naar binnen en trek 
    hem weer omhoog. 
    5. Lees het oliepeil af. Het oliepeil dient tot de 
    Max-markering te komen zoals in afb. 11.
    Als het oliepeil onder de Max-markering komt 
    (zie afb. 11), vul de olie dan als volgt bij:
    1. Draai de olievuldop (11:C) los.
    2. Vul voldoende olie bij. Zie voor de geschikte 
    olietypes “5.4”.
    3. Controleer het oliepeil zoals hierboven beschre-
    ven.
    4. Als het peil in orde is plaatst u de olievuldop te-
    rug en draait u deze vast.
    Het oliepeil mag nooit hoger staan dan de “Max”-
    markering (zie afb. 11). Dit kan oververhitting van 
    de motor tot gevolg hebben. Als het oliepeil de 
    “Max”-markering heeft overschreden dient u de 
    olie tot het juiste niveau af te tappen.
    4.4 Transmissieolie controleren
    Zie 5.8.1.
    4.5 VeiligheidscontroleControleer of de machine voldoet aan de onder-
    staande veiligheidscontrole. 
    De veiligheidscontrole moet voor ieder 
    gebruik worden uitgevoerd.
    Als een van de onderdelen niet door de 
    test komt, moet u de machine niet ge-
    bruiken! Breng de machine voor repa-
    ratie naar een servicewerkplaats!
    Laagste 
    omgevingstem
    peratuur bij 
    start °CHoeveelheid kerosine
    Zomerbrandst
    ofWinterbrand
    stof
    0 tot -10 20% -
    -10 tot -15 30% -
    -15 tot -20 50% 20%
    -20 tot -30 - 50% 
    						
    							84
    NEDERLANDSNL
    4.5.1 Algemene veiligheidscontrole
    4.5.2 Elektrische veiligheidscontrole
    Controleer voor elk gebruik of het be-
    veiligingssysteem werkt.
    4.6 Starten1. Houd uw voet niet op het aandrijfpedaal. 
    2. Zet de gashendel op vol gas. 
    3. Trap het rempedaal volledig in.
    4. Draai de contactsleutel om en start de motor. De 
    motor hoeft niet voorverwarmd te worden. 5. Laat de machine na een koude start niet onmid-
    dellijk belast werken, maar laat de motor eerst 
    een paar minuten warmdraaien. Op die manier 
    kan de olie opwarmen. 
    Laat de motor altijd op vol gas draaien wanneer hij 
    in gebruik is.
    4.7 Stuurbekrachtiging (4WD)De stuurbekrachtiging zorgt ervoor dat het vermo-
    gen van het hydraulisch systeem de bewegingen 
    van het stuur ondersteunt. Dit maakt het makkelij-
    ker de machine te besturen als de motor op volle 
    kracht werkt (vol gas). 
    Als het toerental van de motor lager wordt, ver-
    mindert het effect van de stuurbekrachtiging.
    4.8 BedieningstipsControleer altijd of de juiste hoeveelheid olie in de 
    motor zit. Dit is met name belangrijk bij het wer-
    ken op hellingen. Zie 4.3. 
    Wees voorzichtig bij het rijden op hel-
    lingen. Start of stop niet plotseling wan-
    neer u een helling op- of afrijdt. Rijd 
    nooit dwars over een helling. Rijd van 
    boven naar beneden en van beneden 
    naar boven. 
    Deze machine mag op een helling van 
    maximaal 10° rijden.
    Verminder de snelheid op hellingen en 
    bij scherpe bochten om controle over de 
    machine te houden en het risico op kan-
    telen te beperken.
    Draai bij rijden in de hoogste versnel-
    ling en bij vol gas het stuur niet volledig 
    naar één kant. De machine kan dan 
    kantelen.
    Blijf met uw handen uit de buurt van de 
    middensturing en de zittinghouder. An-
    ders kunt u bekneld raken! Rijd nooit 
    met de machine als de motorkap open 
    is.
    4.9 StoppenSchakel de krachtafnemer uit. Trek de parkeerrem 
    aan. 
    Als u de machine onbewaakt achterlaat, 
    verwijder dan de contactsleutel.
    Direct na gebruik kan de motor bijzon-
    der heet zijn. Raak de cilinder of de 
    koelribben niet aan. Dit kan ernstige 
    brandwonden veroorzaken. Onderdeel Resultaat
    Brandstofslangen 
    en aansluitingen.Geen lekkages.
    Elektrische kabels. Isolatie is intact.
    Geen mechanische schade.
    Uitlaatsysteem. Geen lekkages bij aansluitin-
    gen.Alle schroeven zijn vastge-
    draaid.
    Olieleidingen Geen lekkages. Geen schade.
    Rijd de machine 
    voor- en achteruit 
    en laat het pedaal 
    van de bedrijfsrem 
    omhoog komen.De machine stopt dan.
    Testrit Geen abnormale trillingen.
    Geen abnormale geluiden.
    Status Handeling Resultaat
    Het koppelings-/
    rempedaal is niet 
    ingetrapt.
    De krachtafnemer 
    is niet ingescha-
    keld.Probeer te starten. De motor 
    start niet.
    Het koppelings-/
    rempedaal is inge-
    trapt.
    De krachtafnemer 
    is ingeschakeld.De bestuurder gaat 
    staan.De motor 
    start niet.
    Lopende motor. De 
    krachtafnemer is 
    ingeschakeld.De bestuurder gaat 
    staan.De krachtaf-
    nemer wordt 
    uitgescha-
    keld.
    Cruise control 
    ingeschakeld. 
    (4WD)De bestuurder gaat 
    staan.Cruise con-
    trol wordt 
    uitgescha-
    keld.
    Cruise control 
    ingeschakeld. 
    (4WD)Het koppelings-/
    rempedaal is inge-
    trapt.Cruise con-
    trol wordt 
    uitgescha-
    keld. 
    						
    							85
    NEDERLANDSNL
    4.10 Reiniging
    Om het gevaar op brand te verkleinen 
    de motor, de demper, de accu en de 
    brandstoftank vrijhouden van gras, 
    bladeren en olie.
    Om het gevaar op brand te verkleinen 
    regelmatig controleren of er sprake is 
    van olie- en/of brandstoflekkage. 
    Reinig de machine na gebruik. Voor het reinigen 
    gelden de volgende richtlijnen.
    • Als u de machine met een hogedrukreiniger rei-
    nigt, richt de straal dan niet rechtstreeks op de 
    asborging, elektrische onderdelen of hydrauli-
    sche kleppen.
    • Sproei nooit rechtstreeks water op de motor. 
    • Reinig de motor met een borstel en/of perslucht.
    • Reinig de luchtinlaat van de motor (10:W).
    5 ONDERHOUD
    5.1 OnderhoudsprogrammaOm de machine voortdurend in goede staat te hou-
    den en zo de betrouwbaarheid te bevorderen, ook 
    in verband met het milieu, moet het onder-
    houdsprogramma van STIGA worden gevolgd.
    De inhoud van dit programma vindt u in het bijge-
    voegde serviceboekje.
    Basic service
     moet altijd door een erkende service-
    werkplaats worden uitgevoerd.
    Eerste onderhoud en Intermediate Service
     zou 
    door een erkende servicewerkplaats moeten wor-
    den uitgevoerd, maar kan ook door de gebruiker 
    worden gedaan. De inhoud van deze programmas 
    staat in het serviceboekje en de handelingen zijn 
    beschreven onder“4 STARTEN EN RIJDEN” en 
    hieronder.
    Onderhoud dat door een erkende servicewerk-
    plaats wordt uitgevoerd geeft u de garantie dat uw 
    machine professioneel wordt onderhouden met 
    originele reserveonderdelen.
    Na elke onderhoudsbeurt die is uitgevoerd bij een 
    erkende servicewerkplaats krijgt u een stempel in 
    het onderhoudsboekje.  Een serviceboekje waarin 
    ieder onderhoud wordt geregistreerd, is een waar-
    devol document dat de tweedehandswaarde van de 
    machine verhoogt.
    5.2 VoorbereidingAlle service en onderhoud moet worden uitge-
    voerd op een stilstaande machine waarvan de mo-
    tor is uitgeschakeld.
    Zorg dat de machine niet kan wegrol-
    len. Gebruik daarom altijd de parkeer-
    rem.
    Zet de motor af.
    Voorkom dat de motor onbedoeld start 
    door altijd de motor uit te zetten en de 
    kabel van de minpool van de accu los te 
    maken. 
    5.3 BandenspanningPas de bandenspanning op de volgende manier 
    aan:
    Voorzijde: 0,6 bar (9 psi). 
    Achter: 0,4 bar (6 psi). 
    5.4 Motorolie verwisselenU dient de motorolie voor het eerst te verversen na 
    25 draaiuren, vervolgens ververst u de olie na elke 
    250 draaiuren. 
    Gebruik de volgende oliesoorten:
    ACEA-B2-E2 of API-CF-CG of SHPD.
    Kies de oliekwaliteit aan de hand van onderstaande 
    tabel.
    Gebruik olie zonder toevoegingen.
    Vul niet teveel olie bij, want dit kan tot oververhit-
    ting van de motor leiden. 
    Ververs de olie wanneer de motor warm is.
    Direct na het stoppen van de machine 
    kan de motorolie erg heet zijn. Laat de 
    motor daarom een paar minuten afkoe-
    len voordat u de olie aftapt.
    1.  Duw de aftapslang naar beneden zodat deze on-
    der de motor vandaan komt. Zie afb. 12
    2. Draai de beugel op de olie-aftapslang vast. Ge-
    bruik een goede tang of vergelijkbaar gereed-
    schap.
    3.  Schuif de beugel drie tot vier centimeter over de 
    olie-aftapslang en trek de plug eruit.
    4. Verzamel de olie in een emmer.
    LET OP! Zorg dat u geen olie op de aandrijf-
    riemen morst.
    5. Bij het weggooien van de olie dient u zich aan 
    de regelgeving van de lokale autoriteiten te 
    houden.
    Omgevingstemperatuur Oliekwali-
    teit
    -24°C - +45°C. 10W/40
    -30°C - +45°C. 5W/40 
    						
    							86
    NEDERLANDSNL
    6. Plaats de olie-aftapplug terug en schuif de beu-
    gel weer zodanig dat deze de plug vastklemt.
    7. Kijk voordat u het oliefilter gaat reinigen 
    naar5.4.1 hieronder.
    8.  Verwijder de vuldop (11:C) en vul de olie bij. 
    De motor heeft ongeveer 1,7 liter olie nodig.
    9. Na het bijvullen van olie start u de motor en laat 
    deze 30 seconden stationair draaien. 
    10.Controleer of er een olielek is.
    11.Zet de motor af. Wacht 30 seconden en contro-
    leer dan het oliepeil. Zie 4.3. Vul de olie indien 
    nodig bij.
    5.4.1 Oliefilter
    Het oliefilter moet na 1000 draaiuren worden ver-
    vangen en ook als u de olie vervangt. Tap eerst de 
    motorolie af en plaats de olie-aftapplug zoals hier-
    boven aangegeven. Reinig het oliefilter als volgt:
    1. Reinig het gedeelte rond het filter (13:A)
    2. Draai de schroef vijf slagen los (13:B).
    3. Trek het oliefilter uit.
    Richt de stroom van perslucht nooit op 
    een persoon,  want lucht in de bloed-
    baan kan dodelijk zijn.
    4. Reinig het filter door perslucht in en uit het fil-
    ter te blazen. Zie afb. 14
    5. Controleer/vervang de filterpakking (14:D).
    6. Smeer de filterpakking (14:D) en plaats het fil-
    ter in de juiste positie.
    7. Controleer of de uiteinden van de spannings-
    veer (13:C) precies tegen het filter liggen. Draai 
    de schroeven aan (13:B).
    8. Ga verder met punt 7 “5.4 Motorolie verwisse-
    len”zoals hierboven beschreven.
    5.5 MotorschroevenU dient alle schroefverbindingen van de motor na 
    25 draaiuren te controleren, vervolgens controleert 
    u die steeds na 250 draaiuren. 
    Uitzonderingen:
    • Verdraai nooit de schroeven van de cylinder-
    kop.
    • Verdraai nooit stelschroeven van het systeem 
    voor brandstofinspuiting(zie afb. 15).
    5.6 BrandstoffilterHet brandsstoffilter (10:E) moet na elke 500 draai-
    uren worden vervangen. 
    Na de vervanging moet het systeem afgetapt wor-
    den. Zie “4.2”.
    Controleer of er na het installeren van het nieuwe 
    filter geen brandstoflek is ontstaan.
    5.7 Leegmaken van de brandstof-
    tank.
    Door temperatuurschommelingen zal water uit de 
    lucht in de brandstoftank condenseren. Bij grote 
    temperatuurschommelingen en een hoge lucht-
    vochtigheid zal de hoeveelheid condens toenemen. 
    Het water zal gaan druppelen en op de bodem van 
    de brandstoftank terechtkomen.
    Indien nodig dient het vocht ten minste één keer 
    per jaar uit de brandstoftank afgetapt te worden.
    De motor dient koud te zijn als u het 
    vocht aftapt, anders zou er brand kun-
    nen ontstaan.
    Als u het vocht aftapt zijn roken, vuur, 
    vonken en andere hittebronnen in de di-
    recte omgeving verboden. Er kan brand 
    ontstaan.
    Tap het vocht als volgt af:
    1. Haal de aftapslang uit zijn bevestiging onder de 
    achterbumper. Zie afb. 16
    2. Draai de aftapkraan in de bevestiging (16:F) zo-
    dat er een opening ontstaat.
    3. Plaats de aftapslang in een geschikte emmer.
    4. Open de aftapkraan en wacht tot al het water uit 
    de motor is gevloeid.
    5. Sluit de aftapkraan en plaats de kraan en slang 
    in de omgekeerde volgorde terug.
    6. Bij het weggooien van het afgetapte vocht dient 
    u zich aan de regelgeving van de lokale autoritei-
    ten te houden.
    5.8 Transmissie (4WD)De olie en het filter in de hydraulische krachtover-
    brenging moeten regelmatig worden gecontro-
    leerd/aangepast of vervangen zoals aangegeven in 
    onderstaande tabel.
    Het type olie is afhankelijk van het aantal werku-
    ren. Zie tabel hieronder:
    Hoeveelheid olie bij verversen: ongeveer 3,5 liter.
    Actie1e keer Vervol-
    gens met 
    tussenpo-
    zen van 
    Werkuren
    Niveau controleren - aanpas-
    sen. -50
    Olie verversen
    Filter schoonmaken.5 200
    Werkuren Type olie
    Minder dan 100 
    werkuren/jaarSynthetische olie 5W-50
    Meer dan 100 werku-
    ren/jaarSAE 30 
    						
    							87
    NEDERLANDSNL
    5.8.1 Controle - aanpassen
    1. Zet de machine op een vlakke ondergrond.
    2. Lees het oliepeil af op het reservoir. Zie afb. 
    17:P. Het oliepeil moet tot de lijn komen. 
    3. Vul indien nodig olie bij.
    5.8.2 Aftappen
    1. Laat de machine gedurende 10-20 minuten op 
    verschillende snelheden lopen om de transmis-
    sieolie op te warmen.
    2. Plaats de machine volledig horizontaal.
    3. Demonteer beide ontkoppelingshefbomen zoals 
    aangegeven in afb. 8:A, B.
    4. Plaats één opvangbak onder de achteras en één 
    onder de vooras.
    5. Open het oliereservoir door de kap te verwijde-
    ren. 
    Gebruik uitsluitend een 3/8” dopsleutel 
    voor de filterplug. Het gebruik van an-
    der gereedschap beschadigt de plug.
    6. Verwijder de filterplug van de achteras. Reinig 
    de opening en gebruik een 3/8” dopsleutel. Ver-
    wijder het filter en laat de olie uit de achteras en 
    het reservoir lopen. Zie afbeelding 18.
    7. Verwijder 2 aftappluggen uit de vooras. Ge-
    bruik hiervoor een 12 mm sleutel. Laat de olie 
    uit de vooras en de leidingen lopen. Zie afb. 19.
    8. Maak het filter (18:U) schoon met een geschikt 
    oplosmiddel en perslucht.
    9. Controleer of de pakkingen op de 4 aftapplug-
    gen van de vooras intact zijn. Zie afb. 19. Plaats 
    de pluggen terug. Aanhaalmoment: 15-17 Nm.
    De filterplug wordt beschadigd als hij 
    vaster dan 5 Nm wordt aangedraaid. 
    10. Controleer of de pakking op de filterplug van 
    de achteras intact is. Zie afb. 18:V. Plaats het fil-
    ter en de filterplug in de achteras. Draai de fil-
    terplug aan tot 5 Nm.
    11.Trek de olie uit het onderste deel van het reser-
    voir met behulp van een olieafscheider. Zie afb. 
    20.
    12.Voer de olie volgens lokale voorschriften af.
    5.8.3 Vullen
    De motor mag nooit draaien als de ach-
    terste koppelingshendel naar binnen is 
    geduwd en de voorste koppelingshendel 
    uitgetrokken is. Dit beschadigt de as-
    borging.
    1. Vul het oliereservoir met de nieuwe olie.
    Als de motor binnen moet draaien, 
    dient u ervoor te zorgen dat uitlaatgas-
    sen kunnen worden afgevoerd.
    2. Controleer of de koppelingshendel van de ach-
    teras uitgetrokken is.3. Start de motor. Als de motor is gestart, schuift 
    de koppelingshendel van de vooras automatisch 
    naar binnen.
    4. Trek de koppelingshendel van de vooras naar 
    buiten.
    LET OP! De olie wordt zeer snel het systeem 
    ingezogen. Zorg dat het reservoir altijd vol 
    is. Zorg dat er geen lucht wordt ingezogen.
    5. Zet het gaspedaal in de voorste stand door het te 
    blokkeren met een houten wig. Zie afb. 21. Vul 
    het oliereservoir handmatig met nieuwe olie.
    6. Laat de motor een minuut in de stand vooruit 
    draaien.
    7. Verwijder de houten wig en zet het gaspedaal in 
    de stand achteruit. Ga door met het bijvullen 
    van de olie.
    8. Laat de motor een minuut in de stand achteruit 
    draaien.
    9. Verander de rijrichting elke minuut, zoals hier-
    boven is aangegeven, en ga door met het bijvul-
    len van de olie tot het borrelen in het reservoir 
    stopt.
    10.Zet de motor uit, plaats het kapje van het oliere-
    servoir en sluit de motorkap.
    11.Maak een proefritje van enkele minuten en pas 
    zonodig het olieniveau aan.
    5.9 RiemtransmissiesControleer na 5 werkuren of alle riemen intact en 
    onbeschadigd zijn.
    5.10 BesturingDe besturing moet na 5 werkuren worden gecon-
    troleerd/afgesteld en vervolgens na elke 100 wer-
    kuren.
    5.10.1 Controles
    Draai het stuur kort heen en weer. Er mag geen 
    speling in de stuurkettingen zitten.
    5.10.2 Afstelling
    Stel indien nodig de stuurkettingen als volgt af:
    1. Zet de machine in de recht vooruit-stand.
    2. Stel de stuurkettingen af met de twee moeren 
    onder het middelpunt. Zie afb. 22.
    3. Draai beide moeren evenveel tot er geen speling 
    meer is.
    4. Rijd de machine recht vooruit en controleer of 
    het stuur recht staat.
    5. Als het stuur verdraaid staat, maakt u de ene 
    moer losser en de andere vaster.
    Span de stuurkettingen niet te strak aan. Daardoor 
    wordt het sturen zwaarder en neemt de slijtage van 
    de kabels toe. 
    						
    							88
    NEDERLANDSNL
    5.11 Accu
    Als u het zuur in uw ogen of op uw huid 
    krijgt, kan dit ernstig letsel veroorza-
    ken. Als er zuur op uw lichaam terecht-
    komt, moet u het betreffende 
    lichaamsdeel onmiddellijk afspoelen 
    met een ruime hoeveelheid water en zo 
    snel mogelijk medische hulp zoeken.
    De accu wordt gereguleerd door kleppen en geeft 
    een uitgangsspanning van 12 V. De accuvloeistof 
    kan en mag niet worden gecontroleerd of aange-
    vuld. U hoeft de accu alleen maar op te laden, bij-
    voorbeeld als u deze lang niet hebt gebruikt.
    De accu moet volledig zijn opgeladen 
    voordat u deze voor de eerste keer gaat 
    gebruiken. De accu moet altijd volledig 
    opgeladen worden bewaard, anders 
    kan deze beschadigd raken. 
    5.11.1 Accu opladen met motor
    De accu kan als volgt worden opgeladen met de 
    dynamo van de motor.
    1. Plaats de accu in de machine zoals hieronder af-
    gebeeld.
    2. Zet de machine buiten of zorg dat de uitlaatgas-
    sen kunnen worden afgevoerd.
    3. Start de motor volgens de instructies in de hand-
    leiding.
    4. Laat de motor 45 minuten lopen.
    5. Zet de motor af. De accu is nu volledig opgela-
    den.
    5.11.2 Accu opladen met oplader
    Als de accu wordt opgeladen met een oplader, 
    dient deze een constante spanning te hebben.
    Neem contact op met uw leverancier voor een der-
    gelijke oplader.
    De accu kan beschadigd raken als er een stan-
    daard oplader wordt gebruikt. 
    5.11.3 Verwijderen/Plaatsen
    De accu zit onder de motorkap. Bij het verwijderen 
    of plaatsen van de accu, dient u rekening te houden 
    met het volgende:
    • Bij het verwijderen. Maak eerst de zwarte kabel 
    los van de negatieve accuklem (-). Maak daarna 
    de rode kabel los van de positieve accuklem (+).
    • Bij het plaatsen. Sluit eerst de rode kabel aan op 
    de positieve accuklem (+). Sluit dan de zwarte 
    kabel aan op de negatieve accuklem (-).
    Als u de kabels niet in de goede volgor-
    de aansluit of losmaakt, kan er kortslui-
    ting ontstaan en kan de accu 
    beschadigd raken.
    Als u de kabels verwisselt, raken de dy-
    namo en de accu beschadigd.De accu moet altijd aangesloten zijn als 
    u de motor wilt laten lopen. Anders 
    kunnen de dynamo en het elektrische 
    systeem beschadigd raken.
    5.11.4 Reiniging
    Indien de accupolen geoxideerd zijn, moeten deze 
    schoongemaakt worden. Reinig de accupolen met 
    een staalborstel en smeer ze in met vet.
    5.12 Luchtfilter, motorDoor een kapot luchtfilter kan er ver-
    vuilde lucht in de motor komen. Hier-
    door kan er serieuze schade aan de 
    motor ontstaan.
    Het luchtfilter moet na elke 50 draaiuren worden 
    gereinigd. Het luchtfilter moet indien nodig wor-
    den vervangen, of na elke 500 draaiuren.
    LET OP! Indien de machine in een stoffige omge-
    ving wordt gebruikt, dient u het luchtfilter vaker te 
    reinigen/vervangen.
    Het verwijderen/installeren van het luchtfilter gaat 
    als volgt.
    1.  Maak de aan de achterzijde gemonteerde 
    rechtshandige spatbescherming los (23:G). 
    Klap deze opzij.
    2. Maak voorzichtig de behuizing van het luchtfil-
    ter schoon.
    3. Maak de behuizing van het luchtfilter los door 
    de vleugelmoer los te draaien (23:H).
    4. Verwijder het filter (24:I) door de geribbelde 
    moer los te draaien (24:J).
    Richt de stroom van perslucht nooit op 
    een persoon,  want lucht in de bloed-
    baan kan dodelijk zijn.
    5. Reinig het filter en verwijder vuil door pers-
    lucht in en uit het filter te blazen. De druk mag 
    niet hoger zijn dan 5 bar.
    Controleer of er na het reinigen scheuren of an-
    dere beschadigingen zijn ontstaan. U kunt dit 
    controleren door het filter tegen het licht te hou-
    den. 
    Controleer of het oppervlak van het filter is be-
    schadigd.
    Als het filter is beschadigd moet u het vervan-
    gen.
    Als het filter door vocht of oliehoudende resten 
    is vervuild moet het worden vervangen.
    6. Monteer alles weer in omgekeerde volgorde.
    Gebruik geen perslucht of op petroleum gebaseer-
    de oplosmiddelen, zoals kerosine, om de papieren 
    filterinzet te reinigen. Dit kan het filter beschadi-
    gen. 
    						
    							89
    NEDERLANDSNL
    5.13 LuchtinlaatZie 10:W. De motor is luchtgekoeld. Door een ver-
    stopt koelsysteem kan de motor beschadigd raken. 
    Reinig de luchtinlaat van de motor na elke 50 wer-
    kuren. Het koelsysteem wordt bij elke basic servi-
    ce nauwkeurig gereinigd.
    5.14 SmerenAlle smeerpunten in onderstaande tabel moeten na 
    elke 50 werkuren en na elke wasbeurt worden ge-
    smeerd.
    5.15 ZekeringenAls een van de onderstaande problemen optreedt, 
    moet u de betreffende zekering vervangen. Zie afb. 
    29/30.
    6 OCTROOI - ONTWERPREGIS-TRATIE
    Deze machine of onderdelen van deze machine 
    valt/vallen onder de volgende octrooi- en ontwer-
    pregistratie:
    SE9901091-0, SE9901730-3, SE9401745-6, 
    US595 7497, FR772384, DE69520215.4, 
    GB772384, SE0301072-5, SE04/000239 (PCT), 
    SE0401554-1, SE0501599-5.
    GGP behoudt zich het recht voor zonder vooraf-
    gaande aankondiging wijzigingen in het product 
    aan te brengen.  Onderdeel Actie Afb.
    Wiellager 2 smeernippels. Gebruik een 
    smeerpistool met universeel vet. 
    Pomp tot het vet eruit komt.25
    Middelpunt 4 smeernippels. Gebruik een 
    smeerpistool met universeel vet. 
    Pomp tot het vet eruit komt.26
    Stuurkettin-
    genReinig de kettingen met een 
    staalborstel.
    Smeer de kettingen met univer-
    sele kettingspray.-
    Spannings-
    armenSmeer de lagerpunten met een 
    oliehouder terwijl alle regelaars 
    zijn geactiveerd. 
    Dit werkt het beste met twee per-
    sonen.27
    Bedienings-
    kabelsSmeer de uiteinden van de kabels 
    met een oliehouder terwijl alle 
    regelaars zijn geactiveerd. 
    Dit moet worden gedaan door 
    twee personen.28
    Probleem Zekering
    De motor start niet of slaat meteen 
    weer af. De accu is opgeladen.10 A
    De zandstrooier en elektrische maai-
    hoogte-instelling werken niet.20 A
    Geen enkele elektrische functie 
    werkt. De accu is opgeladen.30 A 
    						
    							www.stiga.com
    GGP Sweden AB · Box 1006 · SE-573 28 TRANÅS 
    						
    							www.stiga.com
    GGP Sweden AB · Box 1006 · SE-573 28 TRANÅS 
    						
    All Stiga manuals Comments (0)

    Related Manuals for Stiga Lawn Mower PARK Diesel, Diesel 4WD Instruction Manual Dutch Version