Home
>
GGP Italy SPA
>
Lawn Mower
>
GGP Italy SPA Riding Mower 71503766 3 Operators Manual Dutch Version
GGP Italy SPA Riding Mower 71503766 3 Operators Manual Dutch Version
Have a look at the manual GGP Italy SPA Riding Mower 71503766 3 Operators Manual Dutch Version online for free. It’s possible to download the document as PDF or print. UserManuals.tech offer 893 GGP Italy SPA manuals and user’s guides for free. Share the user manual or guide on Facebook, Twitter or Google+.

3.6 MONTAGE VAN DE OPVANGZAK Identificeer de relatieve schroeven, aan de hand van de tekening die ze in reële grootte afbeeldt. 1. Steek het bovenste frame (1) door de bovenste gaten (2) van de stoffen zak (3); 2. verbind beide onderdelen van het frame (1) en (4) met behulp van de schroeven (5) en monteer beide verbindingsstangen (6) met behulp van de schroeven (7); 3. haak de profielen in kunststof (8) met behulp van een schroevendraaier (9) aan de bui- zen van het voorste frame (4), 4. schuif het handvat (10) in de gaatjes van het deksel (11) en bevestig het geheel met de schroeven (12) aan het frame; 5. monteer het achterste handvat (13) en bevestig het met de schroeven (14). NL 10UITPAKKEN EN MONTEREN 7 5 1210 1 1 4 5 1 14 13 6 4 7 11 1314 1210 4 221 6 8 8 3 CLAK 9 5 (x 2) 7 (x 4) 12 (x 2) 14 (x 2)

4. BEDIENINGSELEMENTEN 4.1. STUURWIEL Voor de besturing van de voorwielen. 4.2 K OPPELINGS- / REMPEDAAL Deze pedaal heeft een dubbele functie: bij het induwen van het eerste deel fungeert de pedaal als koppeling, waarbij de wielaandrijving wordt in- of uitgeschakeld. Het tweede deel fungeert als rem. Het is van wezenlijk belang dat u in de koppelingsfase niet te lang talmt, om de motor niet te oververhitten en bijgevolg beschadigingen aan de overbreng- ingsriem te voorkomen. Houd uw voet tijdens het rijden niet op de pedaal. 4.3 H ANDREM De handrem voorkomt dat de machine verderbolt na het parkeren. OPMERKING BELANGRIJK NL 11 BEDIENINGSELEMENTEN B A 4.24.3 4.4 4.1 R N 123 4.5 4.6AB 12345 4.6.1

De hendel heeft twee standen: «A» = Handrem uitgeschakeld «B» = Handrem ingeschakeld – Om de handrem in te schakelen duwt u de pedaal (4.3) volledig in en zet u de hendel in de stand «B»; wanneer de voet van de pedaal wordt gehaald, blijft deze in de laagste stand staan. – Om de handrem uit te schakelen duwt u opnieuw de pedaal (4.3) in, waarna de hendel automatisch terugkomt in de stand «A». 4.4 V ERSNELLINGSPOOK Deze hendel heeft vijf standen die overeenstemmen met drie versnellingen vooruit, de vrije stand «N» en de achteruitrijversnelling «R». – Om van de ene versnelling naar de andere te schakelen, duwt u de pedaal (4.3) voor de helft in en verplaatst u de pook volgens de aanwijzingen op het label. Het inschakelen van de achteruitrijversnelling dient bij stilstand te gebeuren. 4.5 R EGELAAR GRASHOOGTE Deze hendel heeft vijf standen aangeduid van «1» tot «5» op het relatieve label, die over- eenkomen met hetzelfde aantal maaihoogtes, begrepen tussen 3 en 7,5 cm. – Om van maaihoogte te veranderen, verplaatst u de hendel lateraal in de gewenste stand. 4.6 K OPPELINGSHENDEL MES De hendel heeft twee standen, die op het label zijn aangegeven: «A» = Mes ontkoppeld «B» = Mes ingeschakeld – Als het mes wordt ingeschakeld zonder inachtneming van de voorgeschreven veilig- heidsmaatregelen, slaat de motor af en kan niet meer worden gestart (☛5.2). – Het ontkoppelen van het mes (Stand «A») activeert een rem die binnen enkele secon- den de draaibeweging van het mes stopt. Alleen voor machines met motor Tecumseh: Het lemmet kan alleen ingeschakeld worden door de pedaal (4.6.1) helemaal in te duwen; wanneer de pedaal gelost wordt, komt de hendel automatisch terug in de stand «A» en wordt het lemmet uitgeschakeld. ➤ !OPGELET! NL 12BEDIENINGSELEMENTEN

Voor modellen met elektrische start: 4.11 C ONTACTSLOT Het contactslot heeft drie verschillende standen: «UIT» alles uit; «DRAAIEN» alle bedienings- elementen worden in werking gesteld; «START» schakelt de start- motor in. Als de sleutel uit de stand «START» wordt gehaald, komt deze vanzelf weer terug in de stand «DRAAIEN». 4.12 G ASHENDEL Regelt het toerental van de motor. De diverse standen, aangegeven op het label, zijn: «CHOKE» start met koude motor «LANGZAAM» laagste toerental van de motor «SNEL» hoogste toerental van de motor – De stand «CHOKE» veroorzaakt een verrijking van het mengsel, wordt gebruikt bij de start met een koude motor, en alleen voor de strikt noodzakelijke tijd. – Voor het rijden kiest de bestuurder een stand tussen «LANGZAAM» en «SNEL». – Zet de gashendel tijdens het maaien in de stand «SNEL». Voor modellen met manuele start: 4.21 H ANDGREEP VOOR DE MANUELE START Om de motor te starten, neemt u de handgreep vast van het touw, dat u met een stevi- ➤ ➤ NL 13 BEDIENINGSELEMENTEN 4.11 4.12

ge ruk trekt. Breng na het starten van de motor de handgreep steeds weer in zijn zitting, en begeleid het automatisch oprollen van het touw. 4.22 G ASHENDEL Regel het toerental en zet de motor af. De standen, aangeduid op het plaatje, komen overeen met: «STOP» motor af «CHOKE» start met koude motor «LANGZAAM» laagste toerental van de motor «SNEL» hoogste toerental van de motor – De stand «CHOKE» veroorzaakt een verrijking van het mengsel, wordt gebruikt bij de start met een koude motor, en alleen voor de strikt noodzakelijke tijd. – Voor het rijden kiest de bestuurder een stand tussen «LANGZAAM» en «SNEL». – Zet de gashendel tijdens het maaien in de stand «SNEL». NL 14BEDIENINGSELEMENTEN 4.22 4.21

NL 15 GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN 5. GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN 5.1 AANBEVELINGEN VOOR EEN VEILIG GEBRUIK Gebruik de machine uitsluitend voor het doel waarvoor hij werd voorbestemd (het maaien en opvangen van gras). Laat de beveiligingen waarmee de machine is uitgerust ongemoeid en ongewij- zigd. DENK ERAAN DAT DE GEBRUIKER ALTIJD AANSPRAKELIJK IS VOOR SCHADE BEROKKEND AAN DERDEN. Alvorens de machine in gebruik te nemen: – lees de algemene veiligheidsvoorschriften ( ☛ 1.2), en besteed speciale aan- dacht aan het rijden en maaien op hellende terreinen; – lees aandachtig de gebruiksaanwijzingen, raak vertrouwd met de bedieningen en leer hoe u het mes en de motor snel tot stilstand kunt brengen. – breng handen en voeten nooit in de nabijheid van of onder de ronddraaiende delen en blijft steeds uit de buurt van de uitwerpopening. Gebruik de machine niet als u in slechte fysieke conditie verkeert, of geneesmid- delen of andere middelen ineemt die de reflexen of de concentratie verminderen. De gebruiker is verantwoordelijk voor de beoordeling van de potentiële risico’s van het terrein waarop moet worden gewerkt, en voor het treffen van alle nodige maatregelen met het oog op zijn eigen veiligheid en die van derden, met name op hellingen, hobbelige, gladde of instabiele terreinen. Laat de machine nooit in hoog gras staan met draaiende motor, om brandgevaar te vermijden. Vertraag altijd bij het veranderen van richting, in het bijzonder in smalle bochten. Deze machine mag niet worden gebruikt op hellingen van meer dan 10° (17%) ( ☛ 5.5). Alle verwijzingen naar de posities van de bedieningen worden weer- gegeven in hoofdstuk 4. 5.2 INTERVENTIECRITERIA VEILIGHEIDSMECHANISMEN De veiligheidsmechanismen hebben twee functies: – ze voorkomen dat de motor wordt gestart als de veiligheidsvoorschriften niet in acht werden genomen; – ze leggen de motor stil als er ook maar één veiligheidsvoorwaarde wegvalt. BELANGRIJK !OPGELET! !GEVAAR!

a)Om de motor te kunnen starten moet: – de koppeling in de “vrije” stand staan; – het mes ontkoppeld zijn; – de gebruiker op de stoel van de machine zit ofwel de handrem ingeschakeld is. b)De motor wordt stilgelegd als: – de gebruiker de stoel verlaat terwijl het mes is ingeschakeld; – de gebruiker de stoel verlaat terwijl de koppeling niet in de “vrije” stand staat; – de opvangzak wordt opgetild terwijl het mes is ingeschakeld; – het mes wordt ingeschakeld zonder dat de opvangzak werd geplaatst. – of de handrem ingeschakeld is zonder het mes te hebben uitgeschakeld. 5.3 HANDELINGEN VOOR DE INGEBRUIKNAME Deze controles staan er borg voor dat het werk op de meest nuttige en veilige manier ver- loopt. 5.3.1 R EGELING STOEL De stoel is verstelbaar door hem langs de gaten in het frame te verschuiven. 1. Schroef de vier schroeven (1) los; 2. eens in de gewenste stand, zet u de vier schroe- ven (1) stevig aan. 5.3.2 B ANDENSPANNING Een juiste bandenspanning is noodzakelijk om het maaidek volledig vlak boven het gras- oppervlak te positioneren en een mooi egaal maaire- sultaat te bekomen. 1. Schroef de ventieldopjes los; 2. verbind de ventielen met een persluchtmachine voorzien van een manometer, en controleer de bandenspanning, die als volgt moet zijn: – Voorbanden 1,8 bar – Achterbanden 1,3 bar 3. schroef de ventieldopjes terug vast. NL 16GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN 1 1

NL 17 GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN 5.3.3 BIJVULLEN VAN OLIE EN BENZINE Het bijvullen van olie en benzine dient steeds te gebeuren met de motor uit, en in open lucht of een goed geventileerde ruimte. Denk eraan dat benzinedampen ontvlambaar zijn! GEEN NAAKTE VLAMMEN BIJ DE BRAND- STOFTANK BRENGEN OM DE INHOUD ERVAN TE CONTROLEREN EN NIET ROKEN TIJDENS HET BIJVULLEN. Het te gebruiken type olie en benzine staat aangegeven in de hand- leiding van de motor. Controleer het peil van de motorolie bij stilstaan- de motor: 1. om toegang te hebben tot de dop (1), verwij- der het inspectielid van de motor (2) met behulp van een schroevendraaier; 2. volgens de handleiding van de motor, dient het oliepeil begrepen te zijn tussen de inkepingen MIN. en MAX van de peilstok (3); 3. herplaats steeds de dop (1) en het motorlid (2). Om brandstof bij te vullen (bij stilstaande motor): 1. schroef de dop (4) van de brandstoftank achter de stoel los; 2. vul brandstof bij met behulp van een trechter, en let er hierbij op de tank niet volledig te vul- len. De inhoud van de tank bedraagt ongeveer 3,5 liter; 3. draai de dop (4) weer vast. Vermijden benzine op de plastic gedeelten te gieten zodanig dat ze niet beschadigd worden; bij toevallige lekken onmiddellijk spoelen met water. BELANGRIJK OPMERKING !GEVAAR! MAX MIN 1 2 3 4

5.3.4 MONTAGE VAN DE BEVEILIGINGEN AAN DE UIT- LAAT(OPVANGZAK) Gebruik de machine nooit zonder de beveiliging aan de uitlaat! Haak de opvangzak (1) vast aan de steunpunten (2) en centreer hem tegenover de achterste plaat door beide referentiepunten (3) te laten over- eenkomen. 5.3.5 C ONTROLE VAN DE DOELMATIGHEID VAN DE VEILIGHEIDSMECHANISMEN Controleer de doelmatigheid van de veiligheidsmechanismen door een aantal werksitu- aties te simuleren (☛5.2) en na te gaan of voor elke situatie het aangeduide effect wordt verkregen. Indien het resultaat ontoereikend blijkt, wendt u zich onmiddellijk tot een erkend service- centrum. 5.3.6 C ONTROLE VAN HET REMSYSTEEM Vergewis u ervan dat het remvermogen van de machine geschikt is voor de werksituatie, en vat het werk niet aan indien u twijfels hebt over de doelmatigheid van de rem. Indien nodig, stelt u de rem bij (☛6.3.4) en indien u twijfels blijft hebben over de doelmatigheid, raadpleegt u een erkend servicecentrum. 5.3.7 C ONTROLE VAN HET MES Draag stevige handschoenen bij het hanteren van het mes. Controleer of het mes goed geslepen is en stevig vastzit aan de steun. – een bot mes rukt het gras uit een veroorzaakt de vergeling van het gazon. – een mes dat niet goed vastzit gaat op abnormale wijze trillen en is een potentiële geva- renbron. Indien de controle gebreken aan het licht brengt, dient u het mes te slijpen of degelijk vast te maken (☛6.3.1).!OPGELET! !OPGELET! NL 18GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN 2 3 1

NL 19 GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN 5.4 GEBRUIK VAN DE MACHINE 5.4.1 H ET STARTEN VAN DE MOTOR Het starten dient altijd in open lucht of in een goed geventileer- de ruimte te gebeuren! DENK ERAAN DAT DE UITLAATGASSEN GIFTIG ZIJN! Om de motor te starten: 1. neem plaats op de stoel en schakel de handrem in (☛4.3); 2. zet de koppeling in de vrije stand («N») (☛4.4); 3. ontkoppel het mes (☛4.6); 4. bij een start met koude motor, zet u de versnellingspook in de stand «CHOKE» aange- duid op het label (☛4.12 - 4.22), en bij een reeds warmgedraaide motor, zet u de pook tussen «LANGZAAM» en «SNEL»; Voor modellen met elektrische start 5. steek de sleutel (☛4.11) in het contact, draai hem in de stand «DRAAIEN» om het elektrisch circuit te activeren, en vervolgens in de stand «START» om de motor te starten; 6. laat de sleutel los van zodra de motor is gestart; Voor modellen met manuele start 5. Neem de handgreep van het starttouw (☛4.21) vast en trek het touw met een stevige ruk; 6. breng na het starten van de motor de handgreep weer in zijn zitting. 7. na enkele seconden, zet u de versnellingspook in de stand «SNEL» en vervolgens in de stand «LANGZAAM». De choke dient zo snel mogelijk te worden uitgeschakeld; het gebruik van de choke bij een warmgedraaide motor kan de bougie bevuilen en een onregelmatige werking van de motor veroorzaken. Ingeval van problemen bij het starten, vermijd herhaalde pogingen om de motor niet te verzuipen of de accu te ontladen (indien aanwezig). – Controleer of de voorwaarden voor het starten van de motor worden vervuld. – Zet de sleutel ( elektrische start) of de versnelling ( manuele start) in de stand «STOP», wacht enkele seconden en probeer opnieuw te starten. Als het pro- ➤➤ OPMERKING BELANGRIJK ➤ ➤ !GEVAAR!