Home > Mountfield > Lawn Mower > Mountfield Lawn Mower 2135H Instructions Manual

Mountfield Lawn Mower 2135H Instructions Manual

    Download as PDF Print this page Share this page

    Have a look at the manual Mountfield Lawn Mower 2135H Instructions Manual online for free. It’s possible to download the document as PDF or print. UserManuals.tech offer 153 Mountfield manuals and user’s guides for free. Share the user manual or guide on Facebook, Twitter or Google+.

    							31
    NEDERLANDSNL
    Vertaling van de oorspronkelijke gebruiksaanwijzing
    • Draag geschikte kleding wanneer u de machine 
    gebruikt. Draag geen loshangende kleding, 
    sieraden, een sjaal, ee n das enzovoort. Deze 
    kunnen in de draaiende  onderdelen vast komen 
    te zitten. Steek lang haar op.
    • Controleer zorgvuldig het gebied dat u wilt  maaien/sneeuwvrij wilt maken. Verwijder alle 
    losse stenen, takjes,  stukken ijzerdraad of 
    andere vreemde voorwerpen die door de 
    machine kunnen worden uitgeworpen.
    • Waarschuwing - benzine is uiterst brandbaar.
    a. Bewaar benzine altijd in een verpakking die 
    daarvoor speciaal is bedoeld.
    b. U mag de machine alleen buiten met benzine 
    (bij)vullen. Rook nooit wanneer u de machine 
    met benzine (bij)vult.
    c. Vul de machine met benzine voordat u de 
    motor start. Verwijder nooit de vuldop en vul de 
    machine nooit met benzine wanneer de motor 
    loopt of nog warm is.
    d. Start nooit de motor wanneer u benzine hebt 
    gemorst, maar verwijder de machine van de 
    plaats waar u be nzine hebt gemorst en probeer 
    te voorkomen dat er vonke n ontstaan totdat de 
    benzine is verdampt.
    e. Vergeet niet na  het vullen de dop op de 
    benzinetank en het  vat te schroeven.
    • Vervang defecte dempers.
    • Controleer voor gebruik  altijd of de messen en 
    de bevestigingsonderdelen  niet zijn versleten of 
    beschadigd. Vervang vers leten of beschadigde 
    onderdelen als een set, zodat de juiste balans 
    behouden blijft.
    • De accu (op elektrisch gestarte machines) geeft  explosieve gassen af. H oud de machine uit de 
    buurt van vonken, vuur en sigaretten. Zorg dat 
    er bij het opladen voldoende ventilatie is.
    • De accu bevat giftige  stoffen. Beschadig de 
    accubehuizing niet. Zorg  wanneer de behuizing 
    is beschadigd dat u niet in aanraking komt met 
    de inhoud van de accu.
    • Gooi oude, defecte accus  niet bij het afval. 
    Vraag bij uw gemeente na hoe u de accu op de 
    juiste manier moet weggooien.
    • Zorg dat de accu geen kortsluiting maakt.  Hierbij kunnen vonken ontstaan, waardoor 
    brand kan worden veroorzaakt.
    2.3 RIJDEN• Start de motor volgens de instructies in de handleiding. Houd uw voe ten uit de buurt van 
    de messen.
    • Laat de motor niet lopen in besloten ruimten  waar gevaarlijke koolmonoxidegassen zich 
    kunnen verzamelen.
    • Gebruik de machine alleen overdag of bij goede  verlichting. • Gebruik altijd gehoorbescherming.
    • Rijd voorzichtig wanneer u obstakels nadert die 
    uw zicht beperken.
    • Houd kinderen altijd uit de buurt van het  werkgebied van de ma chine. Zorg dat een 
    andere volwassene op de kinderen let.
    • Rijd voorzichtig achteruit. Kijk voordat en  terwijl u achteruit rijdt, achter u om te 
    controleren of er geen  obstakels aanwezig zijn. 
    Kijk uit met kleine kinderen.
    • Zet de messen en de verbinding los voordat u de  motor start.
    • Houd uw handen of voeten nooit bij of onder  draaiende onderdelen. Kijk  uit voor de messen. 
    Ga nooit recht voor de uitvoeropening staan.
    • Gebruik de machine niet op een nat gazon.
    • Rijd voorzichtig op hellingen. Start of stop niet  plotseling wanneer u een  helling op- of afrijdt.
    • Laat het koppelingspedaal langzaam los. Rijd  altijd met het koppelingspedaal omlaag en laat het 
    pedaal niet los wanneer u een helling af rijdt.
    • Rijd nooit dwars op de helling. Rijd van boven  naar beneden, en va n beneden naar boven.
    • Gebruik een lage versnelling wanneer u de  aandrijving inschakelt, met name in lang gras. 
    Neem gas terug op hellingen en wanneer u 
    scherpe bochten maakt,  om te voorkomen dat 
    de machine kantelt of u de controle over de 
    machine verliest.
    • Let goed op gaten in de grond en andere  verborgen gevaren.
    • Rijd niet te dicht bij greppels of hoge randen.   De machine kan omvalle n wanneer een wiel 
    over de rand komt of wanne er de rand afbreekt.
    • Ga zorgvuldig te werk wanneer u iets sleept of  zware apparatuur gebruikt.
    a. Gebruik alleen een goedgekeurde 
    sleepinrichting.
    b. Houd de lading beperk t, zodat u deze goed 
    onder controle kunt houden.
    c. Maak geen plotselinge bochten. Rijd 
    voorzichtig achteruit.
    d. Gebruik wielgewichten of een gewicht op de 
    voorzijde wanneer dit in de handleiding wordt 
    aanbevolen.
    • Let goed op het verkeer bij kruispunten of in de  buurt van wegen.
    • Stop de messen wanneer u tijdens het maaien  over een ander oppervla k dan gras rijdt.
    • Richt wanneer u accessoir es gebruikt de uitvoer 
    nooit op iemand die ernaast staat, en laat 
    niemand bij de machine  staan wanneer deze is 
    ingeschakeld.
    • Gebruik de machine nooit met te weinig  bescherming of zonder dat de 
    veiligheidsmechanismen zijn geplaatst. 
    						
    							32
    NEDERLANDSNL
    Vertaling van de oorspronkelijke gebruiksaanwijzing
    • U mag bestaande veiligheidsmechanismen niet 
    losmaken of uitschakelen . Controleer elke keer 
    voordat u de machine  gebruikt of de 
    veiligheidsmechanismen werken.
    • Verander de instelling va n de regelaar van de 
    motor niet en laat de motor niet op een te hoog 
    toerental lopen. Bij hoge  toerentallen van de 
    motor neemt de kans op persoonlijk letsel toe.
    • Raak machineonderdelen die tijdens gebruik  warm worden, niet aan.  U loopt dan de kans op 
    brandwonden.
    • Verlaat de zitplaats va n de bestuurder alleen 
    wanneer u:
    a. het krachtafneempunt hebt uitgeschakeld en 
    de accessoires omlaag hebt gezet.
    b. de versnelling in de ne utrale stand hebt gezet 
    en de parkeerrem  hebt geactiveerd.
    c. de motor hebt uitgeschakeld en de sleutel 
    hebt verwijderd.
    • Gebruik alleen accessoires die zijn  goedgekeurd door de fabr ikant van de machine.
    • U mag de machine niet gebruiken zonder dat u  in de gereedschapsbeve stigingspunten van de 
    machine accessoires/gereedschappen hebt 
    geplaatst. Rijden zonde r accessoires kan een 
    negatief effect hebben op de stabiliteit van de 
    machine.
    • Ga voorzichtig te werk wanneer u een  grasopvangbak of andere  accessoires gebruikt. 
    Hierdoor kan de stabiliteit van de machine 
    veranderen. Dit geldt  met name op hellingen.
    • Schakel de aandrijving va n de accessoires uit, 
    schakel de motor uit en maak de bougiekabel 
    los of verwijder het contactsleuteltje:
    a. wanneer u takjes en vuil moet verwijderen als 
    de uitvoer verstopt is geraakt.
    b. wanneer u de machine wilt controleren, 
    reinigen of onderhoud aan de machine wilt 
    verrichten.
    c. wanneer u wilt controleren of er schade is 
    ontstaan en reparaties wilt uitvoeren voordat u 
    de machine na een botsing met een vreemd 
    voorwerp weer start en  in gebruik neemt.
    d. Wanneer u de machine wilt controleren 
    wanneer deze sterk begint te trillen. (Controleer 
    de machine direct.)
    • Maak de aandrijving naar  de accessoires los 
    tijdens transport of wanneer u de machine niet 
    gebruikt.
    • Schakel de motor uit en maak de aandrijving  naar de accessoires los:
    a. voordat u de machine met benzine vult.
    b. voordat u de grasopvangbak verwijdert.
    c. voordat u de hoogte aanpa st, wanneer dit niet 
    mogelijk is vanaf de positie van de bestuurder. • Zet de machine in een lagere versnelling 
    wanneer u de motor wilt uitschakelen. Wanneer 
    de motor is uitgerust met een brandstofafsluiter, 
    moet u deze uitschakel en wanneer het werk 
    klaar is.
    • Wees voorzichtig wanneer u een machine hebt  met meerdere maaidekken,  want als er één mes 
    draait, kunnen de andere messen ook gaan 
    draaien. 
    • U mag met de machine, uitgerust met de  oorspronkelijke ac cessoires, niet rijden op een 
    helling met een steilere  hellingshoek dan 10º.
    • De oorspronkelijke messen van het maaidek  mogen niet worden vervangen door niet-
    oorspronkelijke messen die bijvoorbeeld zijn 
    bedoeld voor verwijderin g van mos. Wanneer u 
    dergelijke messen gebruikt, vervalt de garantie. 
    Ook bestaat de kans op er nstig letsel of schade 
    aan personen of eigendom. 
    • Ga voorzichtig te werk bij het laden en ontladen  van de machine op ee n vrachtwagen of 
    aanhangwagen.
    2.4 ONDERHOUD EN OPBERGEN• Zet alle schroeven en  moeren zo vast dat de 
    machine veilig kan worden gebruikt.
    • Controleer regelmatig of  de schroeven van de 
    messen van het maaidek  stevig vast zitten. 
    • Controleer regelmatig de werking van de  remmen. Onderhoud de  remmen goed en 
    repareer ze indien nodig. 
    • Berg de machine nooit op met benzine in de  tank in gebouwen waar de dampen in aanraking 
    kunnen komen met open vuur of vonken.
    • Laat de motor afkoelen voordat u de machine  opbergt.
    • Zorg ter voorkoming van  brandgevaar dat er 
    geen gras, bladeren of  overtollige olie in de 
    motor, demper, accu en benzinetank komen.
    • Controleer regelmatig  of de grasopvangbak is 
    versleten of beschadigd.
    • Vervang versleten of  beschadigde onderdelen 
    voor de veiligheid.
    • Gebruik altijd originele reserveonderdelen.  Niet-originele rese rveonderdelen kunnen 
    verwondingen veroorzaken,  ook al passen ze in 
    de machine.
    • Vervang beschadigde  waarschuwings- en 
    instructiestickers.
    • Wanneer er geen me chanische vergrendeling 
    aanwezig is voor de transportpositie, moet u het 
    maaidek omlaag zetten wanneer u de machine 
    parkeert, opbergt of  onbewaakt achterlaat. 
    • Wanneer u de benzinet ank moet leegmaken, 
    moet u dit buiten doen.
    • Berg de machine zo op  dat kinderen deze niet 
    kunnen bereiken. 
    						
    							33
    NEDERLANDSNL
    Vertaling van de oorspronkelijke gebruiksaanwijzing
    • De accu bevat zuur. Bij mechanische schade of 
    overlading kan het zuur  uit de accu lekken. 
    • Overlaad de accu nooit.  Door overlading van de 
    accu kan deze ontploffen,  waarbij het zuur alle 
    kanten opspat.
    • Als u het zuur in uw ogen of op uw huid krijgt,  kan dit ernstig letsel ve roorzaken. Als er zuur 
    op uw lichaam terechtkomt, moet u het 
    betreffende lichaamsdeel onmiddellijk 
    afspoelen met een ruime hoeveelheid water en 
    zo snel mogelijk medische hulp zoeken.
    • Zuurdampen kunnen bij inademing letsel  veroorzaken aan slijmvliezen en andere 
    inwendige organen. Zoek onmiddellijk 
    medische hulp als u zuurdampen hebt 
    ingeademd.
    • Zuur kan ernstige scha de veroorzaken aan 
    gereedschappen, kleding  en ander materiaal. 
    Spoel gemorst zuur onmiddellijk weg met 
    water.
    • Zorg dat de accu geen kortsluiting maakt, want  dan kunnen er vonken en brand ontstaan. Zorg 
    dat metalen sieraden niet in contact kunnen 
    komen met de accupolen.
    • Als er schade is ontstaa n aan de behuizing, het 
    deksel of de contactpunten van de accu of als er 
    interferentie optreedt bi j de strip die over de 
    kleppen ligt, moet de accu vervangen worden.
    2.5 OPBERGENMaak de benzinetank leeg. Start de motor en laat 
    deze lopen totdat ze stopt.
    Vervang de olie terwijl de motor nog warm is. 
    Schroef de bougie los en giet  een eetlepel olie in de 
    cilinder. Laat de motor enkele slagen draaien zodat 
    de olie in de cilinder wo rdt verspreid. Plaats de 
    bougie. 
    Reinig de volledige mach ine. Het is met name 
    belangrijk om onder het maaidek te reinigen. Werk 
    beschadigde verf bij  om roest te voorkomen.
    Berg de machine binnen op een droge plaats op.
    Machines met een elektrische starter:
    Verwijder de accu. Bewa ar deze goed opgeladen 
    op een koele plaats (tusse n de 0°C en de 15°C) 
    Op de juiste bewaartemper atuur zou de accu elke 
    vier maanden moeten worden opgeladen.
    Het accuzuur is extreem bijtend en kan 
    verwondingen en beschadigingen aan 
    de huid en aan kleding veroorzaken. 
    Draag altijd rubberen  handschoenen en 
    een bril (veiligheidsbril) om uw ogen te 
    beschermen. Adem geen zuurdampen 
    in.
    Laat de accu niet te veel hellen, want 
    dan kan het accuzuur eruit lopen op de 
    handen of de kleding. Spoel wanneer dit 
    gebeurt, het zuur  met veel water af.
    3 MONTAGE
    Om verwondingen en schade te 
    voorkomen, dient u de  machine niet te 
    gebruiken voordat  alle aangegeven 
    maatregelen in deze 
    gebruiksaanwijzing  zijn opgevolgd.
    3.1 MONTAGE-ONDERDELENDe voor de montage be nodigde onderdelen zijn 
    meegeleverd. Zie afb. 1.
    In zak meegeleverd:
    Aand.Aant. Omschrijving Afmeting
    A 1 Trekplaat
    B 2 Schroef met flens 8 x 20
    C 2 Schroef voor accu
    D 2 Moer voor accu
    E 4 Ring 8,4 x 24 x 2,0
    F2 Borstring
    G 4 Schroef 8 x 20
    H 2 Vleugelmoer
    I 2 Contactsleutel
    J 1 Spanpin 6 x 36
    K 1 Afstandsring 16 x 38 x 0,5
    L 1 Afstandsring 16 x 38 x 1,0
    P 2 Schroef M10 x 35
    Q 2 Moer M10
    Gemonteerd geleverd  op de voorassen:
    Aand.Aant. Omschrijving
    M2 Borgring
    N 2 Ring met oog
    Bevestigd op gereedschapslift:
    Aand.Aant. Omschrijving
    O 2 Maaidekophanging
    3.2 MOTORKAPOm bij te tanken en de motor en de accu te inspec-
    teren en onderhouden, ope nt u de motorkap. 
    De motor mag niet draaien als u de kap 
    opent. 
    3.2.1 Openen
    1.  Zorg dat de besturingsarmen in de voorste stand  staan.
    2.  Trek de stoelvergrendeling (2:S) omhoog en  kantel de stoel voorover.
    3.  Pak de motorkap aan de voorrand vast en draai  de kap omhoog (afb. 3). 
    						
    							34
    NEDERLANDSNL
    Vertaling van de oorspronkelijke gebruiksaanwijzing
    3.2.2 Sluiten
    Pak de motorkap aan de voorrand vast en draai de 
    kap omlaag (afb. 3).
    De machine alleen gebruiken met 
    gesloten kap. Ande rs bestaat er een 
    kans op brandwonden en kunt u 
    bekneld raken.
    3.3 ACCUZie 7.8”.
    3.4 ZITTINGLET OP! Om de installatie van de zitting te 
    vereenvoudigen, voorziet  u de vier schroeven 
    van een druppeltje olie  voordat u deze in de 
    zitting schroeft.
    Maak de vergrendeling (2:S) los en klap de 
    zittinghouder naar voren.
    Plaats de bevestiging als volgt in de achterste 
    (bovenste) gaten:
    1. Draai de borstringen  (2:F) op de schroeven 
    (2:G).
    2. Duw de schroeven in de gaten van de  zittinghouder. Plaats een sluitring 2:(I) tussen 
    de zitting en de houder.
    3. Draai de schroeven vast in de zitting.  Aanhaalmoment: 9±1,7 Nm.
    Als het aanhaalmoment groter dan 
    9±1,7 Nm is, ra akt de zitting 
    beschadigd.
    4. Zorg dat de zitting ee nvoudig in de gaten van de 
    houder valt.
    Plaats de bevestiging als volgt in de voorste 
    (onderste) gaten:
    1. Draai de vleugelmoeren  (2:H) op de schroeven 
    (2:G).
    2. Plaats een sluitring (2:I) op elke schroef.
    3. Duw de schroeven door  de gaten in de houder 
    en draai ze met de ha nd vast in de zitting.
    4. Klap de zitting terug in de gewenste positie.
    5. Draai de vleugelmoeren  (2:H) met de hand vast.
    De vleugelmoeren (2:H) en de zitting 
    raken beschadigd als u gereedschap 
    gebruikt.
    De zitting kan worden opge klapt. Als de machine 
    buiten in de regen staat, klapt u de zitting naar 
    voren zodat het kussen niet nat wordt.
    De stoel is vergrendeld. Om de stoel op of terug te 
    klappen, trekt u eerst de  vergrendeling (2:S) naar 
    boven .
    3.5 STUURWIELVoor een minimale spe ling van de stuurkolom 
    moeten de afstandsringen (4:K) en/of (4:L) als 
    volgt tussen de stuurkolombus en de -houder 
    worden geplaatst. 1. Plaats de stuurkolombus
     op de stuurkolom en 
    zet de bus vast door de  spanstift (4:J) er voor 
    ongeveer 1/3 in te steken.
    2. Trek de bus en de stuurkolom omhoog.
    3. Controleer aan de bui tenkant of er geen 
    sluitringen, de sluitring  van 0,5 mm, de sluitring 
    van 1,0 mm of beide sl uitringen in het gat 
    kunnen worden geplaatst. Forceer de ring(en) 
    niet, er moet een klein beetje speling zijn. 
    4. Trek de splitpen eruit en maak de  stuurkolombus open.
    5. Plaats de ring(en)  volgens punt 3 hierboven.
    6. Plaats de stuurkolombus  op de stuurkolom en 
    vergrendel deze door de sp anstift er volledig in 
    te steken. Zorg dat deze pen geborgd is.
    3.6 TREKHAAK Monteer trekhaak (5:A) in  de twee gaten aan de 
    onderzijde van de achteras  met de schroeven (5:B). 
    Draai de schroeven stevig vast.
    Aanhaalmoment: 22 Nm.
    3.7 MAAIDEKOPHANGINGHier wordt alleen de installatie op de rechteras 
    beschreven. Voor de li nkeras geldt dezelfde 
    procedure.
    1. Verwijder de borgring (15:M) en buitenste ring  (15:N).
    2. Installeer de ma aidekophanging (15:O).
    De ring (15:N) met het oog moet altijd 
    tegen de borgring worden geplaatst. 
    Anders kan de borgring losraken.
    3. Plaats de buitenste ri ng (15:N) en de borgring 
    (15:M).
    4. Smeer de smeerpunten van de  maaidekophanging met een sm eerpistool tot er 
    vet langs de as naar buiten komt.
    De schroeven (1:P) en de moeren (1:Q) moeten 
    worden gebruikt bij de installatie van het 
    gereedschap in de ma aidekarmen (15:O).
    3.8 BANDENSPANNING Controleer de bandenspanning.  De juiste waarden 
    zijn:
    Voor: 0,4 bar (6 psi).
    Achter: 1,2 bar (17 psi).
    3.9 ACCESSOIRES Voor de montage van acce ssoires kijkt u in de 
    aparte montagehandleiding die bij iedere 
    accessoire wordt geleverd.
    Opmerking: Het maaidek is als accessoire 
    leverbaar. 
    						
    							35
    NEDERLANDSNL
    Vertaling van de oorspronkelijke gebruiksaanwijzing
    4 BESCHRIJVING
    4.1 AANDRIJVINGDe machine heeft 
    voorwielaandrijvingGereedschap dat aan de 
    voorzijde is gemonteerd wordt aangestuurd door 
    aandrijfriemen.
    4.2 BESTURINGDe machine heeft achterwielbesturing. Daarom 
    kan de machine gemakkelijk om bomen of andere 
    obstakels heen rijden. Het sturen wordt geregeld 
    via een kabel.
    4.3 BEVEILIGINGSSYSTEEMDe machine is uitgerust met een elektrisch 
    beveiligingssysteem. D it systeem onderbreekt 
    bepaalde activite iten die door onjuiste handelingen 
    gevaarlijke situaties kunnen veroorzaken.
    De motor kan bijvoorbeeld alleen gestart worden 
    als het koppelings-/rempedaal is ingedrukt.
    Controleer voor el k gebruik of het 
    beveiligingssysteem werkt.
    4.4 BEDIENING
    4.4.1 Gereedschapslift, mechanisch (6:P)
    U kunt als volgt schakelen tussen de werkpositie 
    en de transportpositie:
    1. Trap het pedaal volledig in. 
    2. Laat het pedaal langzaam los.
    4.4.2 Koppeling - parkeerrem (6:M)
    Druk nooit op het  pedaal tijdens het 
    rijden. De krachtoverbrenging kan dan 
    oververhit raken.
    Het pedaal (6:M) heeft de 
    volgende drie standen:
    1. Pedaal omhoog   - De 
    koppeling is niet geactiveerd. 
    De parkeerrem is niet 
    geactiveerd.
    2. Pedaal voor de helft ingetrapt  - Voorwaarts 
    rijden uitgeschakeld. De parkeerrem is niet 
    geactiveerd.
    3. Pedaal volledig ingetrapt  - Voorwaarts rijden 
    uitgeschakeld. De parkeerrem is geactiveerd maar 
    niet vergrendeld. Deze stand wordt ook gebruikt 
    als noodrem. 4.4.3 Vergrendeling, parkeerrem (6:N)
    De vergrendeling vergrendelt het 
    koppelings-/rempedaal in de ingetrapte 
    stand. Deze functie wo rdt gebruikt om de 
    machine te vergrendelen op hellingen, 
    tijdens transport enz., als de motor niet 
    draait.
    De parkeerrem moet tijdens het werk 
    altijd uitgeschakeld zijn.
    Ve r g r e n d e l e n :
    1. Trap het pedaal (6:M) volledig in. 
    2. Verplaats de vergrendeling (6:N) naar rechts.
    3. Laat het pedaal los.
    4. Laat de vergrendeling los.
    Ontgrendelen:
    Trap het pedaal volledig in en laat het weer los.
    4.4.4 Rijden - bedrijfsrem (7:O) Als de machine niet remt zoals 
    verwacht als he t pedaal wordt 
    losgelaten, moet het linkerpedaal (6:M) 
    worden gebruikt als noodrem.
    Het pedaal regelt de versnelling tussen de motor en 
    de wielen (= de snelhe id). Wanneer het pedaal 
    omhoog staat, wordt de be drijfsrem geactiveerd.
    1. Pedaal voorwaarts  
    – de machine gaat vooruit.
    2. Pedaal onbelast 
    – de machine staat stil.
    3. Pedaal achterwaarts 
    – de machine rijdt achteruit.
    4. Minder druk op het pedaal  
    – de machine remt.
    4.4.5 Gas- en chokehendel (7:T) 
    Hendel om de snelheid te regelen en om te choken 
    bij een koude start.  Als de motor onregelmatig loopt, 
    bestaat er een kans dat de hendel te ver 
    naar voren staat zodat de choke 
    geactiveerd wordt. Dit beschadigt de 
    motor, verhoogt het  brandstofgebruik 
    en is schadelijk voor het milieu.
    1. Choke  - voor het starten van een koude 
    motor. De choke staat in de bovenste stand 
    in de groef. 
    Gebruik deze functie niet als de motor 
    warm is.
    2. Vol gas  - bij gebruik van de machine 
    altijd vol gas geven. 
    Om de gashendel op vol  gas te zetten, zet 
    u de hendel ongeveer 2 cm achter de 
    chokestand.
    3. Stationairloop. 
    						
    							36
    NEDERLANDSNL
    Vertaling van de oorspronkelijke gebruiksaanwijzing
    4.4.6 Contactslot/koplamp (7:U)
    Het contactslot wordt gebruikt om de motor te 
    starten en uit te schakelen. 
    Laat de sleutel niet in stand 2 of 3 op de 
    machine zitten. Er  is dan brandgevaar 
    omdat brandstof in de motor kan lopen 
    via de carburateur en de accu kan 
    ontladen en worden beschadigd.
    Vier standen: 1. Stopstand  - de motor is kortgesloten. 
    De sleutel kan verwijderd worden.
    2/3. Rijstand.
    4. Startstand  - de elektrische startmotor 
    wordt geactiveerd op het moment dat de 
    sleutel in de veerbelaste startstand wordt 
    gedraaid. Laat de sl eutel teruggaan naar 
    rijstand 3 wanneer de motor gestart is.
    4.4.7 Krachtafnemer (7:Q) De krachtafnemer mag nooit 
    ingeschakeld zijn wanneer het aan de 
    voorzijde gemonteerde gereedschap in 
    de transportstand st aat. Dit beschadigt 
    de riemtransmissie.
    Hendel voor in- en uitschakelen van de 
    krachtafnemer voor aandr ijving van het maaidek 
    en aan de voorzijde ge monteerde accessoires. 
    Twee standen:
    1.Voorste stand  - krachtafnemer 
    uitgeschakeld.
    2. Achterste stand  - krachtafnemer 
    ingeschakeld.
    4.4.8 Koppelingshendel (fig. 8)
    Hendel om de traploze transmissie uit te 
    schakelen. Hiermee kunt u de machine handmatig 
    verplaatsen zonder de motor te gebruiken.  De ontkoppelingsh endel mag nooit 
    tussen de binnenste en buitenste stand 
    staan. Dit leidt tot oververhitting en 
    beschadiging van de transmissie.
    Twee standen: 1. Hendel naar buiten  - 
    transmissie ingeschakeld voor 
    normaal gebruik. U hoort een 
    klik als de hendel in deze stand 
    wordt vergrendeld.
    2. Hendel  naar binnen  – transmissie is 
    uitgeschakeld. De machine kan handmatig worden 
    verplaatst.
    De machine mag niet over  lange afstanden of met 
    hoge snelheid worden gesleept. Hierdoor kan de 
    versnellingsbak worden beschadigd. 5 TOEPASSINGEN
    De machine mag uitsluitend gebruikt worden bij 
    de volgende werkzaamhe den met de aangegeven 
    originele GGP-accessoires:
    Het trekmechanisme mag worden belast met een 
    verticale kracht van maximaal 100 N.
    De duwkracht van getrokken accessoires op het 
    trekmechanisme mag niet groter zijn dan 500 N.
    LET OP! Neem vóór het gebruik van een 
    aanhanger altijd contact op met uw 
    verzekeringsmaatschappij.
    LET OP! Deze machine is ni et bedoeld voor rijden 
    op de openbare weg.
    6 STARTEN EN RIJDEN
    De machine alleen gebruiken met 
    gesloten en vergrend elde kap. Anders 
    bestaat er een kans op brandwonden en 
    kunt u bekneld raken.
    6.1 BIJVULLEN MET BENZINEZie afb. 9. Gebruik al tijd loodvrije benzine. 
    Gebruik nooit brandstof voor tweetaktmotoren.
    De tank heeft een inhoud  van 14 liter. Door de 
    transparante tank is het brandstofniveau makkelijk 
    af te lezen.
    LET OP! Gewone loodvrije  benzine is beperkt 
    houdbaar en mag niet langer dan 30 dagen worden 
    bewaard.
    U kunt ook milieuvriendelijke benzine gebruiken, 
    d.w.z. gealkyleerde benzine.  Dit type benzine heeft 
    een samenstelling die minde r schadelijk is voor 
    mens en milieu.
    Benzine is uiterst brandbaar. Bewaar 
    brandstof altijd in een speciaal 
    daarvoor best emde tank. 
    Werkzaam-
    heden Accessoires, origineel van GGP
    Gras maaien Maaidekken gebruiken:  85 C, 95 C
    Vegen Veegeenheid. Stofbeschermer  wordt aanbevolen.
    Sneeuwruimen Sneeuwschuif. Sneeuwkettingen  en framegewichten zijn 
    aanbevolen.
    Gras en 
    bladeren vegen Getrokken opvangbak 38 
    gebruiken.
    Gras- en 
    bladtransport Transportkar Combi gebruiken. 
    						
    							37
    NEDERLANDSNL
    Vertaling van de oorspronkelijke gebruiksaanwijzing
    Vul alleen buitenshuis benzine bij en 
    rook niet tijdens het bijvullen. Vul de 
    tank voordat u de motor start. 
    Verwijder nooit de vuldop en vul de 
    machine nooit met benzine wanneer de 
    motor loopt of nog warm is.
    Vul de benzinetank nooit  helemaal tot de rand. 
    Laat een zekere ruimte (t en minste de gehele 
    vulbuis plus 1-2 cm bovenin de tank) leeg, zodat 
    de benzine, wanneer de ze warm wordt, kan 
    uitzetten zonder  over te stromen. Zie afb. 8.
    6.2 CONTROLEER HET OLIEPEILHet carter is bij aflevering altijd gevuld met SAE 
    10W-30-olie.
    Controleer voor elk gebruik of het oliepeil 
    correct is. De machine moet op een vlakke 
    ondergrond staan.
    Zorg dat de omgeving rond de oliepeilstok 
    schoon is. Draai de oliepeilstok los en trek 
    hem omhoog. Veeg de oliepeilstok af. 
    Breng de oliepeilstok weer aan en  draai hem vast.
    Trek de oliepeilstok weer omhoog. Lees het 
    oliepeil af. Vul olie bij tot de FULL-streep als het 
    oliepeil onder deze marker ing staat. Zie afb. 10.
    Het oliepeil mag nooit boven de “FULL”-streep 
    komen. Een te hoog oliepeil kan de motor 
    oververhitten. Als het ol iepeil boven de “FULL”-
    streep komt, moet de olie worden afgetapt tot het 
    juiste niveau is bereikt.
    6.3 VEILIGHEIDSCONTROLEControleer of de ma chine voldoet aan de 
    onderstaande veiligheidscontrole. 
    De veiligheidscontrol e moet voor ieder 
    gebruik worden uitgevoerd.
    Als een van de onderdelen niet door de 
    test komt, moet u de machine niet 
    gebruiken! Breng de machine voor 
    reparatie naar een servicewerkplaats! 6.3.1 Algemene veiligheidscontrole
    6.3.2 Elektrische veiligheidscontrole
    Controleer voor el k gebruik of het 
    beveiligingssysteem werkt.
    6.4 STARTEN1. Zie afb. 9. Open de benzinekraan die zich in de  kap aan de linkera chterzijde bevindt.
    2.  Controleer of th e bougiekabel(s) op de 
    bougie(s) is/zijn geplaatst.
    3.  Controleer of de kr achtafnemer uitgeschakeld 
    is. 
    4. Houd uw voet niet op het aandrijfpedaal. 
    5. Starten van een koude motor – zet de gashendel  helemaal in de  chokestand. 
    Starten van een warme mo tor – zet de gashendel 
    op vol gas (ongeveer  2 cm achter de 
    chokestand).
    6. Trap het koppelings-/rempedaal volledig in.
    7. Draai de contactsleutel  om en start de motor.
    Onderdeel Resultaat
    Brandstofslangen en 
    aansluitingen.Geen lekkages.
    Elektrische kabels. Isolatie is intact. Geen mechanische schade.
    Uitlaatsysteem. Geen lekkages bij aansluitin- gen.
    Alle schroeven zijn vastge-
    draaid.
    Olieleidingen Geen lekka ges. Geen schade.
    Rijd de machine 
    voor- en achteruit en 
    laat het pedaal van 
    de bedrijfsrem 
    omhoog komen. De machine stopt dan.
    Testrit Geen abnormale trillingen. Geen abnormale geluiden.
    Status Handeling Resultaat
    Het koppelings-/
    rempedaal is niet 
    ingetrapt.
    De krachtafnemer is 
    niet ingeschakeld. Probeer te 
    starten.
    De motor start 
    niet.
    Het koppelings-/
    rempedaal is inge-
    trapt.
    De krachtafnemer is 
    ingeschakeld. Probeer te 
    starten.
    De motor start 
    niet.
    Lopende motor. De 
    krachtafnemer is 
    ingeschakeld. De bestuurder 
    gaat staan.
    De motor 
    stopt dan.
    Lopende motor. Verwijder  zekering 10 A.De motor 
    stopt dan. 
    						
    							38
    NEDERLANDSNL
    Vertaling van de oorspronkelijke gebruiksaanwijzing
    8 Wanneer de motor is gestart, duwt u de gashendel geleidelijk na ar vol gas (ongeveer 2 
    cm achter de chokest and) als u de choke 
    gebruikt hebt. 
    9. Laat de machine na  een koude start niet 
    onmiddellijk belast werken, maar laat de motor 
    eerst een paar minuten warmdraaien. Op die 
    manier kan de olie  eerst opwarmen. 
    Bij gebruik van de machine altijd vol gas geven.
    6.5 BEDIENINGSTIPSControleer altijd of de juiste hoeveelheid olie in de 
    motor zit. Dit is met name belangrijk bij het 
    werken op hellingen. Zie 6.2. 
    Wees voorzichtig bi j het rijden op 
    hellingen. Start of  stop niet plotseling 
    wanneer u een helling op- of afrijdt. 
    Rijd nooit dwars over een helling. Rijd 
    van boven naar beneden en van 
    beneden naar boven. 
    Deze machine mag op een helling van 
    maximaal 10° rijden.
    Verminder de snelheid op hellingen en 
    bij scherpe bochten om controle over de 
    machine te houden en het risico op 
    kantelen te beperken.
    Draai bij rijden in de hoogste 
    versnelling en bij vol gas het stuur niet 
    volledig naar één kant. De machine kan 
    dan kantelen.
    Blijf met uw handen uit de buurt van de 
    middensturing en de  zittinghouder. 
    Anders kunt u bekneld raken! Rijd 
    nooit met de machine als de motorkap 
    open is.
    Rijd nooit als het maaidek in de 
    transportpositie st aat. Dit veroorzaakt 
    schade aan de aandr ijfsnaar van het 
    maaidek.
    6.6 STOPPENSchakel de krachtafnemer u it. Trek de parkeerrem 
    aan. 
    Laat de motor 1-2 minuten  stationair draaien. Zet 
    de motor af door  de contactsleutel om te draaien.
    Sluit de benzinekraan. D it is vooral belangrijk als 
    de machine op bijv. een aanhanger vervoerd moet 
    worden.
    Als u de machine zonder toezicht 
    achterlaat, moet u de bougiekabel(s) 
    losmaken van de boug ie(s). Trek ook de 
    sleutel uit het contactslot. 
    Direct na gebruik kan de motor 
    bijzonder heet zijn. Raak de demper, de 
    cilinder of de koelribben niet aan. Dit 
    kan ernstige brandwonden 
    veroorzaken.
    6.7 REINIGING
    Om het gevaar op br and te verkleinen 
    de motor, de demper, de accu en de 
    brandstoftank vrij houden van gras, 
    bladeren en olie.
    Om het gevaar op br and te verkleinen 
    regelmatig controleren of er sprake is 
    van olie- en/of brandstoflekkage. 
    Spuit nooit water on der hoge druk op 
    de machine. Hierdoor  kunnen asafdich-
    tingen, elektrische onderdelen of hyd-
    raulische kleppen beschadigd raken.
    Spuit nooit lucht onde r hoge druk tegen 
    de radiatorvinnen . Hierdoor zal de 
    radiator beschadigd raken. 
    Reinig de machine na gebruik. Voor het reinigen 
    gelden de volgende richtlijnen.
    • Sproei nooit rechtstreeks water op de motor. 
    • Reinig de motor met een borstel en/of perslucht.
    • Reinig de luchtinlaat van de motor. 
    • Start na het reinigen de machine en een  eventueel gemonteerd  maaidek om water te 
    verwijderen dat anders lagers zou kunnen 
    binnendringen en beschadigen.
    7 ONDERHOUD
    7.1 ONDERHOUDSPROGRAMMAOm de machine voortdure nd in goede staat te 
    houden, de betrouw baarheid en veiligheid te 
    bevorderen en het milieu  te ontzien, moet het 
    onderhoudsprogramma van GGP worden gevolgd.
    We raden u aan elke  vorm van onderhoud aan een 
    bevoegde servicewerkplaats  over te laten. Dit 
    garandeert dat de werkza amheden worden verricht 
    door bekwaam personeel en dat originele 
    reserveonderdelen worden gebruikt.
    7.2 VOORBEREIDINGAlle service en onderhoud moet worden 
    uitgevoerd op een stilstaa nde machine waarvan de 
    motor is uitgeschakeld.
    Zorg dat de machine niet kan 
    wegrollen. Gebruik daarom altijd de 
    parkeerrem.
    Voorkom dat de motor onbedoeld start 
    door de bougiekabel(s) los te maken van 
    de bougie(s) en de contactsleutel te 
    verwijderen. 
    7.3 BANDENSPANNING
    Pas de bandenspanning op  de volgende manier 
    aan:
    Voorzijde: 0,4 bar (6 psi).
    Achter: 1,2 bar (17 psi).  
    						
    							39
    NEDERLANDSNL
    Vertaling van de oorspronkelijke gebruiksaanwijzing
    7.4 MOTOROLIE VERVANGENVVervang de motorolie de eerste keer na 5 
    werkuren, daarna na elke  50 werkuren of één keer 
    per seizoen. 
    Ververs de olie vaker, om de 25 draaiuren of 
    minstens één keer per seiz oen, als de motor extra 
    hard of bij hoge omgevi ngstemperaturen moet 
    werken.
    Gebruik olie volgens  de onderstaande tabel.
    Gebruik olie zonder toevoegingen.
    Vul niet te veel olie bij. Dit kan tot oververhitting 
    van de motor leiden. 
    Ververs de olie wanneer  de motor warm is.
    Direct na het stoppen van de machine 
    kan de motorolie erg heet zijn. Laat de 
    motor daarom een paar minuten 
    afkoelen voordat u de olie aftapt.
    1. Schroef de olieaf tapplug los (afb. 11).
    2. Vang de olie op in een vat. Breng die olie  vervolgens naar een milieustraat. Mors geen 
    olie op de aandrijfriemen.
    3.  Schroef de o lieaftapplug vast. 
    4.  Verwijder de oliepeilstok en vul de machine  met nieuwe olie.
    Hoeveelheid olie: 1,4 l
    5. Na het bijvullen van olie start u de motor en laat  u deze 30 seconden st ationair draaien. 
    6. Controleer of er een olielek is.
    7. Zet de motor af. Wacht 30 seconden en  controleer dan of het  oliepeil overeenkomt met 
    6.2.
    7.5 BENZINEFILTER (10:Q)Vervang het benzinefilter elk seizoen. 
    Controleer of er geen be nzinelekkages zijn nadat 
    het nieuwe filter is geïnstalleerd.
    7.6 RIEMTRANSMISSIESControleer na 5 werkuren of  alle riemen intact en 
    onbeschadigd zijn.
    7.7 BESTURINGDe besturing moet na 5 werkuren worden 
    gecontroleerd/afgesteld en vervolgens na elke 25 
    werkuren.
    7.7.1 Controles
    Draai het stuur kort heen en weer. Er mag geen 
    speling in de stuurkettingen zitten.
    7.7.2 Afstelling
    Stel indien nodig de stuurkabels als volgt af:
    Span de stuurkabels door de moer vaster te draaien 
    (14:R). Belangrij k! De schroefuiteinden van de 
    stuurkabel moeten tijdens het bijstellen worden  vastgehouden, zodat de kabe
    l niet draait. Gebruik 
    een instelbare sleutel of  vergelijkbaar gereedschap 
    en zet die op de schroeve n aan de kabeluiteinden.
    Span de stuurkabels aan to t er geen speling meer 
    is.
    Span de stuurkabels niet  te strak. Daarmee wordt 
    het sturen zwaarder, terwijl de slijtage van de 
    kabels toeneemt.
    7.8 ACCU
    Overlaad de accu nooit. Overladen kan 
    de accu beschadigen.
    Zorg dat de accupolen geen kortsluiting 
    maken,want dan kunnen er vonken en 
    brand ontstaan. Zorg dat metalen 
    sieraden niet in contact kunnen komen 
    met de accupolen.
    Als er schade is  ontstaan aan de 
    behuizing, het deksel of de 
    contactpunten van de  accu of als er 
    interferentie optreedt bij de strip die 
    over de kleppen ligt, moet de accu 
    vervangen worden.
    De accu wordt gereguleerd  door kleppen en geeft 
    een uitgangsspanning van 12 V. De accuvloeistof 
    kan en mag niet worden gecontroleerd of 
    aangevuld. U hoeft de accu alleen maar op te 
    laden, bijvoorbeeld als u deze lang niet hebt 
    gebruikt.
    De accu moet volle dig zijn opgeladen 
    voordat u deze voor de  eerste keer gaat 
    gebruiken. De accu  moet altijd volledig 
    opgeladen worden  bewaard, anders 
    kan deze beschadigd raken. 
    7.8.1 Accu opladen met motor
    De accu kan als volgt worden opgeladen met de 
    dynamo van de motor.
    1. Plaats de accu in de machine zoals hieronder  afgebeeld.
    2. Zet de machine buiten of zorg dat de  uitlaatgassen kunnen worden afgevoerd.
    3. Start de motor volgens de instructies in de  handleiding.
    4. Laat de motor 45 minuten lopen.
    5. Zet de motor af. De accu is nu volledig  opgeladen.
    7.8.2 Accu opladen met oplader
    Als de accu wordt opgeladen met een oplader, 
    dient deze een consta nte spanning te hebben.
    Neem contact op met uw  leverancier voor een 
    dergelijke oplader.
    De accu kan beschadigd raken als er een 
    standaard oplader  wordt gebruikt. 
    Olie
    SAE 10W-30
    Serviceklasse SJ of hoger 
    						
    							40
    NEDERLANDSNL
    Vertaling van de oorspronkelijke gebruiksaanwijzing
    7.8.3 Verwijderen/Plaatsen
    De accu zit onder de motorkap. Zie afbeelding 12.
    Bij het verwijderen of plaatsen van de accu dient u 
    rekening te houden met het volgende:
    • Bij het verwijderen. Maak  eerst de zwarte kabel 
    los van de negatieve acc uklem (-). Maak daarna 
    de rode kabel los van de positieve accuklem (+).
    • Bij het plaatsen. Sluit eerst de rode kabel aan op  de positieve accuklem (+).  Sluit dan de zwarte 
    kabel aan op de negatieve accuklem (-).
    Als u de kabels niet in de goede 
    volgorde aansluit of losmaakt, kan er 
    kortsluiting ontstaan  en kan de accu 
    beschadigd raken.
    Als u de kabels verwisselt, raken de 
    dynamo en de accu beschadigd.
    Zet de kabels stevig vast. Losse kabels 
    kunnen brand veroorzaken.
    De accu moet altijd  aangesloten zijn als 
    u de motor wilt laten lopen. Anders 
    kunnen de dynamo en het elektrische 
    systeem beschadigd raken.
    7.8.4 Reiniging
    Indien de accupolen geoxi deerd zijn, moeten deze 
    schoongemaakt worden. Reinig de accupolen met 
    een staalborstel en smeer ze in met vet.
    7.9 LUCHTFILTER
    Het is van groot belang dat het 
    luchtfilter intact is en goed geplaatst is. 
    Start de motor nooit zonder luchtfilter 
    of met een beschadigd luchtfilter. 
    Het luchtfilter (papierfilt er) moet na 100 werkuren 
    worden gereinigd/vervangen.
    LET OP! Reinig/vervang beid e filters vaker indien 
    de machine in stoffige  omstandigheden moet 
    werken.
    Verwijder/installeer de luchtfilters als volgt:
    1.  Maak voorzichtig de  behuizing van het luchtfil-
    ter schoon.
    2. Demonteer de luchtfilterkap (10:R) door de  twee schroeven  te verwijderen. 
    3. Demonteer het pa pierfilter (10:S). Zorg ervoor 
    dat de carburateur niet vuil wordt. Maak het 
    luchtfilterhuis schoon.
    4. Maak het papierfilter  schoon door er zachtjes 
    mee tegen een plat opperv lak te tikken. Indien 
    het filter erg vuil is, moet het worden vervan-
    gen.
    5. Monteer alles weer in  omgekeerde volgorde.
    Bij het schoonmaken van de behuizing van het pa-
    pierfilter mogen geen perslucht of oplosmiddelen 
    op basis van petroleum wo rden gebruikt. Hierdoor 
    raakt het filter beschadigd. Gebruik geen perslucht 
    bij het schoonmaken van 
    de behuizing van het papierfilter. Het 
    papierfilterhuis mag niet met olie worden 
    ingesmeerd.
    7.10 BOUGIEDe bougie(s) moet(en) na elke 200 werkuren 
    worden vervangen (=b ij elke tweede basic 
    service).
    Gebruik de meegeleverde bougie. 
    Maak schoon rond de beve stiging van de bougie 
    voordat u deze losmaakt.
    Bougie
    : Champion RC12YC of gelijkwaardig.
    Afstand elektroden: 0,75 mm.
    7.11 LUCHTINLAAT (10:P)De motor is luchtgekoeld. Door een verstopt 
    koelsysteem kan de mo tor beschadigd raken. 
    Reinig de luchtinlaat va n de motor na elke 50 
    werkuren. Het koelsysteem wordt bij elke basic 
    service nauwkeurig gereinigd.
    7.12 SMERENAlle smeerpunten in onderstaande tabel moeten na 
    elke 25 werkuren en na elke wasbeurt worden 
    gesmeerd.
    7.13 ZEKERINGENAls een van de onderstaande problemen optreedt, 
    moet u de betreffende  zekering vervangen. De 
    zekering(en) en de accu bevinden zich onder de 
    motorkap.
    Onderdeel Actie Afb.
    Wiellager 3 smeernippels. Gebruik een smeerpistool met 
    universeel vet.  13
    Stuurka-
    bels Reinig de kabelen met een staal-
    borstel.
    Smeer de kettingen met univer-
    sele kettingspray. -
    Spannings-
    armen Smeer de lagerpunten met een 
    oliehouder terwijl alle regelaars 
    zijn geactiveerd. 
    Dit werkt het beste met twee per-
    sonen. 16
    Bedie-
    ningska-
    bels Smeer de uiteinden van de kabels 
    met een oliehouder terwijl alle 
    regelaars zijn geactiveerd. 
    Dit moet worden gedaan door 
    twee personen. 16
    Smeer de smeerpunten van de 
    maaidekophanging met een 
    smeerpistool tot er vet langs de 
    as naar buiten komt. 15 
    						
    All Mountfield manuals Comments (0)

    Related Manuals for Mountfield Lawn Mower 2135H Instructions Manual