Home > Stiga > Lawn Mower > Stiga Lawn Tractor 8211 0003 90 Comfort Royal Prestige Operators Manual

Stiga Lawn Tractor 8211 0003 90 Comfort Royal Prestige Operators Manual

    Download as PDF Print this page Share this page

    Have a look at the manual Stiga Lawn Tractor 8211 0003 90 Comfort Royal Prestige Operators Manual online for free. It’s possible to download the document as PDF or print. UserManuals.tech offer 5898 Stiga manuals and user’s guides for free. Share the user manual or guide on Facebook, Twitter or Google+.

    							81
    NEDERLANDSNL
    2.4.8 Chokehendel (5:H) (Ranger, Pres-
    tige)
    Trekhendel om te choken bij koude start.
    1. Hendel volledig uitgetrokken - chokek-
    lep in de carburateur gesloten. Voor koude 
    start.
    2. Hendel ingedrukt. Chokeklep open. 
    Voor starten met warme motor en tijdens 
    het rijden. 
    Rijd nooit met uitgetrokken choke als de motor 
    warm is.
    2.4.9 Contactslot/koplamp (4, 5:I)
    Het contactslot wordt gebruikt om de motor te 
    starten en uit te schakelen. Het contactslot is ook 
    de schakelaar voor de koplamp. 
    Laat de sleutel niet in stand 2 of 3 op de 
    machine zitten. Er is dan brandgevaar 
    omdat brandstof in de motor kan lopen 
    via de carburateur en de accu kan ont-
    laden en worden beschadigd.
    Vier standen:
    1. Stopstand - de motor is kortgesloten. De 
    sleutel kan verwijderd worden.
    2. Rijstand - de koplamp brandt.
    3. Rijstand - de koplamp brandt niet.
    4. Startstand - de elektrische startmotor 
    wordt geactiveerd op het moment dat de 
    sleutel in de veerbelaste startstand wordt 
    gedraaid. Laat de sleutel teruggaan naar 
    rijstand 3 wanneer de motor gestart is.
    Draai de sleutel naar stand 2 om de ko-
    plamp in te schakelen.
    2.4.10 Krachtafnemer (4, 5:K)
    De krachtafnemer mag nooit 
    ingeschakeld zijn wanneer het aan de 
    voorzijde gemonteerde gereedschap in 
    de transportstand staat. Dit beschadigt 
    de riemtransmissie.
    Hendel voor in- en uitschakelen van de 
    krachtafnemer voor aandrijving van aan de 
    voorzijde gemonteerde accessoires. Twee standen:
    1. Voorste stand - krachtafnemer 
    uitgeschakeld.
    2. Achterste stand - krachtafnemer inge-
    schakeld. 2.4.11 Urenteller (2:P)
    Laat het aantal werkuren zien. Werkt alleen bij 
    draaiende motor.
    2.4.12 Instelling maaihoogte (4, 5:J)
    De machine is uitgerust met een mechanisme voor 
    het gebruik van een maaidek met elektrische 
    maaihoogte-instelling.
    De schakelaar wordt gebruikt om de 
    maaihoogte traploos in te stellen. 
    Het maaidek is aangesloten op het contact (2:Q).
    2.4.13 Ontkoppelingshefboom 
    Hendel om de traploze transmissie uit te schake-
    len.
    2WD is voorzien van een hendel die op de achteras 
    is aangesloten. Zie (6:R).
    4WD is voorzien van twee hendels die op de achte-
    ras (7:A) en vooras (7:B) zijn aangesloten. 
    De ontkoppelingshendel mag nooit tus-
    sen de binnenste en buitenste stand 
    staan. Dit leidt tot oververhitting en be-
    schadiging van de transmissie.
    Hiermee kunt u de machine handmatig verplaatsen 
    zonder de motor te gebruiken. Twee standen:
    1. Hendel ingedrukt - transmis-
    sie ingeschakeld voor normaal 
    gebruik.
    2. Hendel in de buitenste stand – 
    transmissie uitgeschakeld. De 
    machine kan handmatig worden 
    verplaatst.
    De machine mag niet over lange afstanden of met 
    hoge snelheid worden gesleept. Hierdoor kan de 
    versnellingsbak worden beschadigd. 
    De machine mag niet worden bediend 
    als de voorste hendel in de buitenste 
    stand staat, anders wordt de machine 
    beschadigd en bestaat de kans op le-
    kkage in de vooras.
    2.4.14 Zitting (1:T)
    De zitting kan worden opgeklapt en naar 
    voor of achter worden geschoven.  De zit-
    ting kan als volgt worden ingesteld:
    1. Beweeg de hendel (1:S) omhoog.
    2. Breng de zitting in de gewenste stand.
    3. Laat de hendel (1:S) los om de zitting te 
    vergrendelen.
    De zitting is voorzien van een beveiligingsschake-
    laar die is aangesloten op het beveiligingssysteem 
    van de machine. Dit houdt in dat bepaalde gevaar-
    lijke functies niet werken als er niemand op de zit-
    ting zit. Zie ook 4.4.2. 
    						
    							82
    NEDERLANDSNL
    2.4.15 Motorkap (8:U)
    De machine heeft een motorkap die geo-
    pend kan worden, zodat de benzinekraan, 
    accu en motor makkelijk bereikbaar zijn. 
    De motorkap is vergrendeld met een rub-
    beren band.
    De motorkap gaat als volgt open:
    1. Maak aan de voorzijde van de kap de rubberen 
    band (8:V) los.
    2. Til de motorkap omhoog.
    Bevestig alles weer in omgekeerde volgorde.
    De machine alleen gebruiken met geslo-
    ten en vergrendelde kap. Anders be-
    staat er een kans op brandwonden en 
    kunt u bekneld raken.
    2.4.16Snelsluiting (31:H)
    De snelsluitingen kunnen worden geschei-
    den, waardoor er zeer eenvoudig van 
    hulpmiddel gewisseld kan worden.
    De snelsluitingen zorgen ervoor dat het 
    maaidek gemakkelijk kan wisselen tussen 
    de twee standen:
    • Normale stand met volledig aangespannen 
    riem.
    • 4 cm achter de normale stand met losse riem, 
    zodat het maaidek dichter bij de basismachine 
    komt.
    Omdat de riemspanner loskomt van de riem, ver-
    eenvoudigen de snelsluitingen de vervanging van 
    de riem en het maaidek en wordt het omschakelen 
    naar de reinigingsstand en de servicestanden ge-
    makkelijker.
    Spanning van riem halen:
    1. Verwijder de borgpennen (31:G) aan beide zi-
    jden.
    2. Open de snelsluitingen door de achterste ge-
    deelten met uw hiel naar beneden te drukken. 
    Zie (31:F).
    Als de snelsluitingen geopend zijn, 
    rusten de maaidekarmen losjes in de 
    asgedeelten. Het maaidek mag nooit in 
    de servicestand of reinigingsstand 
    worden gezet zonder de snelsluitingen 
    na het loshaken van de riem van het 
    maaidek weer te vergrendelen.
    3. Voer de noodzakelijke aanpassingen uit, bijv.:
    • Haak de riem los.
    • Vervang het maaidek door de maaidekarmen 
    los te haken. Zie afb. 33.
    Riem aanspannen:
    Span de uiteinden afzonderlijk aan volgens onder-
    staande instructies.
    Draai de hendel niet met uw handen. U 
    kunt bekneld raken!1. Plaats uw voet op de hendel (32:J) en draai 
    voorzichtig een halve slag naar voren.
    2. Plaats de borgpen (31:G).
    3.Ga hetzelfde te werk aan de andere kant.
    3 TOEPASSINGEN
    De machine mag uitsluitend gebruikt worden bij 
    de volgende werkzaamheden met de aangegeven 
    originele STIGA-accessoires:
    Het trekmechanisme mag worden belast met een 
    verticale kracht van maximaal 100 N.
    De duwkracht van getrokken accessoires op het 
    trekmechanisme mag niet groter zijn dan 500 N.
    LET OP! Neem vóór het gebruik van een aanhang-
    er altijd contact op met uw verzekeringsmaat-
    schappij.
    LET OP! Deze machine is niet bedoeld voor rijden 
    op de openbare weg.
    Werkzaamheden Accessoires, origineel van 
    STIGA
    Gras maaien Maaidekken gebruiken:
    95 C, 95 C El, 105 C, 105 C El, 
    110 Combi Pro, 110 Combi Pro 
    El en met klepelmaaier.
    Vegen Veegmachine of veegmachine 
    met opvangbak gebruiken. Voor 
    de eerste optie wordt het gebruik 
    van een stofbeschermer aanbev-
    olen.
    Sneeuwruimen Sneeuwschuif of sneeuwfrees 
    gebruiken. Sneeuwkettingen en 
    framegewichten zijn aanbevo-
    len.
    Gras en bladeren 
    vegenGetrokken opvangbak 30 of 42 
    gebruiken. Prokar.
    Gras- en bladtrans-
    portTransportkar (Pro of Combi) 
    gebruiken.
    Zand strooien Zandstrooier gebruiken. Kan 
    ook voor het strooien van zout 
    worden gebruikt. Gebruik van 
    sneeuwkettingen en framege-
    wichten wordt aanbevolen .
    Onkruidbestri-
    jding op grind-
    padenEen aan de voorzijde gemon-
    teerde onkruidschoffel 
    gebruiken.
    Kanten van gazons 
    snijdenKantensnijder gebruiken.
    Ontmossen Verticuteermachine gebruiken. 
    						
    							83
    NEDERLANDSNL
    4 STARTEN EN RIJDEN
    De machine alleen gebruiken met geslo-
    ten en vergrendelde kap. Anders be-
    staat er een kans op brandwonden en 
    kunt u bekneld raken.
    4.1 Bijvullen met benzineGebruik altijd loodvrije benzine. Gebruik nooit 
    brandstof voor tweetaktmotoren.
    De tank heeft een inhoud van 12 liter. Door de 
    transparante tank is het brandstofniveau makkelijk 
    af te lezen.
    LET OP! Gewone loodvrije benzine is beperkt 
    houdbaar en mag niet langer dan 30 dagen worden 
    bewaard.
    U kunt ook milieuvriendelijke benzine gebruiken, 
    d.w.z. gealkyleerde benzine. Dit type benzine heeft 
    een samenstelling die minder schadelijk is voor 
    mens en milieu.
    Benzine is uiterst brandbaar. Bewaar 
    brandstof altijd in een speciaal daar-
    voor bestemde tank. 
    Vul alleen buitenshuis benzine bij en 
    rook niet tijdens het bijvullen. Vul de 
    tank voordat u de motor start. Verwi-
    jder nooit de vuldop en vul de machine 
    nooit met benzine wanneer de motor 
    loopt of nog warm is.
    Vul de benzinetank nooit helemaal tot de rand. 
    Laat een zekere ruimte (ten minste de gehele vul-
    buis plus 1-2 cm bovenin de tank) leeg, zodat de 
    benzine, wanneer deze warm wordt, kan uitzetten 
    zonder over te stromen. Zie afb. 9.
    4.2 Controleer het oliepeilBij aflevering is het carter gevuld met olie van het 
    type SAE 10W-30-olie.
    Controleer voor elk gebruik of het oliepeil cor-
    rect is. De machine moet op een vlakke onder-
    grond staan.
    Veeg de omgeving van de peilstok schoon. 
    Draai de oliepeilstok los en trek deze om-
    hoog. Veeg de oliepeilstok af. 
    Comfort, Residence, Prestige:
    Duw de oliepeilstok volledig naar beneden en 
    schroef deze vast. 
    Schroef de peilstok weer los en trek deze weer om-
    hoog. Lees het oliepeil af.
    Ranger:
    Duw de oliepeilstok volledig naar beneden maar 
    schroef deze niet vast. Trek de peilstok weer om-
    hoog en lees het oliepeil af.
    Vul olie bij tot de FULL-streep als het oliepeil 
    onder deze markering staat. Zie afb. 10-12.Het oliepeil mag nooit boven de “FULL”-streep 
    komen. Een te hoog oliepeil kan de motor overver-
    hitten. Als het oliepeil boven de “FULL”-streep 
    komt, moet de olie worden afgetapt tot het juiste 
    niveau is bereikt.
    4.3 Transmissieolie controleren
    Zie 5.6.1.
    4.4 VeiligheidscontroleControleer of de machine voldoet aan de onder-
    staande veiligheidscontrole. 
    De veiligheidscontrole moet voor ieder 
    gebruik worden uitgevoerd.
    Als een van de onderdelen niet door de 
    test komt, moet u de machine niet ge-
    bruiken! Breng de machine voor 
    reparatie naar een servicewerkplaats!
    4.4.1 Algemene veiligheidscontrole
    Onderdeel Resultaat
    Brandstofslangen 
    en aansluitingen.Geen lekkages.
    Elektrische kabels. Isolatie is intact.
    Geen mechanische schade.
    Uitlaatsysteem. Geen lekkages bij aansluitin-
    gen.
    Alle schroeven zijn vastge-
    draaid.
    Olieleidingen Geen lekkages. Geen schade.
    Rijd de machine 
    voor- en achteruit 
    en laat het pedaal 
    van de bedrijfsrem 
    omhoog komen.De machine stopt dan.
    Testrit Geen abnormale trillingen.
    Geen abnormale geluiden. 
    						
    							84
    NEDERLANDSNL
    4.4.2 Elektrische veiligheidscontrole
    Controleer voor elk gebruik of het bev-
    eiligingssysteem werkt.
    4.5 Starten1.  Open de benzinekraan. Zie 14.
    2.  Controleer of the bougiekabel(s) op de 
    bougie(s) is/zijn geplaatst.
    3.  Controleer of de krachtafnemer uitgeschakeld 
    is. 
    4.  Houd uw voet niet op het aandrijfpedaal. 
    5. Comfort, Residence
    :Starten van een koude motor – zet de gashendel 
    helemaal in de chokestand. 
    Starten van een warme motor – zet de gashendel 
    op vol gas (ongeveer 2 cm achter de choke-
    stand).
    Ranger
    , Prestige:Zet de gashendel op vol gas. 
    Starten van een koude motor - trek de choke-
    hendel volledig uit. 
    Starten van een warme motor – druk de choke-
    hendel volledig in.
    6.  Trap het koppelings-/rempedaal volledig in.
    7.  Draai de contactsleutel om en start de motor.
    8 Comfort, Residence
    :Wanneer de motor is gestart, duwt u de gashen-
    del geleidelijk naar vol gas (ongeveer 2 cm 
    achter de chokestand) als u de choke gebruikt 
    hebt. 
    Ranger
    , Prestige:Wanneer de motor is gestart, duwt u de choke-
    hendel geleidelijk in als u deze gebruikt hebt. 
    9. Laat de machine na een koude start niet onmid-
    dellijk belast werken, maar laat de motor eerst 
    een paar minuten warmdraaien. Op die manier 
    kan de olie eerst opwarmen. Bij gebruik van de machine altijd vol gas geven.
    4.6 BedieningstipsControleer altijd of de juiste hoeveelheid olie in de 
    motor zit. Dit is met name belangrijk bij het werk-
    en op hellingen. Zie 4.2. 
    Wees voorzichtig bij het rijden op hell-
    ingen. Start of stop niet plotseling wan-
    neer u een helling op- of afrijdt. Rijd 
    nooit dwars over een helling. Rijd van 
    boven naar beneden en van beneden 
    naar boven. 
    Deze machine mag op een helling van 
    maximaal 10° rijden.
    Verminder de snelheid op hellingen en 
    bij scherpe bochten om controle over de 
    machine te houden en het risico op kan-
    telen te beperken.
    Draai bij rijden in de hoogste versnel-
    ling en bij vol gas het stuur niet volledig 
    naar één kant. De machine kan dan 
    kantelen.
    Blijf met uw handen uit de buurt van de 
    middensturing en de zittinghouder. An-
    ders kunt u bekneld raken! Rijd nooit 
    met de machine als de motorkap open 
    is.
    4.7 StoppenSchakel de krachtafnemer uit. Trek de parkeerrem 
    aan. 
    Laat de motor 1-2 minuten stationair draaien. Zet 
    de motor af door de contactsleutel om te draaien.
    Sluit de benzinekraan. Dit is vooral belangrijk als 
    de machine op bijv. een aanhanger vervoerd moet 
    worden.
    Als u de machine zonder toezicht 
    achterlaat, moet u de bougiekabel(s) 
    losmaken en de contactsleutel verwij-
    deren.
    Direct na gebruik kan de motor bij-
    zonder heet zijn. Raak de demper, de 
    cilinder of de koelribben niet aan. Dit 
    kan ernstige brandwonden veroorzak-
    en. Status Handeling Resultaat
    Het koppelings-/
    rempedaal is niet 
    ingetrapt.
    De krachtafnemer 
    is niet inge-
    schakeld.Probeer te starten. De motor 
    start niet.
    Het koppelings-/
    rempedaal is inge-
    trapt.
    De krachtafnemer 
    is ingeschakeld.De bestuurder gaat 
    staan.De motor 
    start niet.
    Lopende motor. De 
    krachtafnemer is 
    ingeschakeld.De bestuurder gaat 
    staan.De motor 
    stopt dan.
    Lopende motor. Verwijder zekering 
    10 A.
    Zie afb. 13.De motor 
    stopt dan. 
    						
    							85
    NEDERLANDSNL
    4.8 Reiniging
    Om het gevaar op brand te verkleinen 
    de motor, de demper, de accu en de 
    brandstoftank vrijhouden van gras, 
    bladeren en olie.
    Om het gevaar op brand te verkleinen 
    regelmatig controleren of er sprake is 
    van olie- en/of brandstoflekkage. 
    Reinig de machine na gebruik. Voor het reinigen 
    gelden de volgende richtlijnen.
    • Als u de machine met een hogedrukreiniger 
    reinigt, richt de straal dan niet rechtstreeks op 
    de asborging, elektrische onderdelen of hy-
    draulische kleppen.
    • Sproei nooit rechtstreeks water op de motor. 
    • Reinig de motor met een borstel en/of perslucht.
    • Reinig de luchtinlaat van de motor (10, 11, 
    12:W).
    5 ONDERHOUD
    5.1 OnderhoudsprogrammaOm de machine voortdurend in goede staat te 
    houden en zo de betrouwbaarheid te bevorderen, 
    ook in verband met het milieu, moet het onder-
    houdsprogramma van STIGA worden gevolgd.
    De inhoud van dit programma vindt u in het bij-
    gevoegde serviceboekje.
    Basic service
     moet altijd door een erkende service-
    werkplaats worden uitgevoerd.
    Eerste onderhoud en Intermediate Service
     zou 
    door een erkende servicewerkplaats moeten 
    worden uitgevoerd, maar kan ook door de gebruik-
    er worden gedaan. De inhoud van deze program-
    mas staat in het serviceboekje en de handelingen 
    zijn beschreven onder“4 STARTEN EN RIJDEN” 
    en hieronder.
    Onderhoud dat door een erkende servicewerkp-
    laats wordt uitgevoerd geeft u de garantie dat uw 
    machine professioneel wordt onderhouden met 
    originele reserveonderdelen.
    Na elke onderhoudsbeurt die is uitgevoerd bij een 
    erkende servicewerkplaats krijgt u een stempel in 
    het onderhoudsboekje.  Een serviceboekje waarin 
    ieder onderhoud wordt geregistreerd, is een 
    waardevol document dat de tweedehandswaarde 
    van de machine verhoogt.
    5.2 VoorbereidingAlle service en onderhoud moet worden uit-
    gevoerd op een stilstaande machine waarvan de 
    motor is uitgeschakeld.
    Zorg dat de machine niet kan wegrol-
    len. Gebruik daarom altijd de parkeer-
    rem.
    Zet de motor af.
    Voorkom dat de motor onbedoeld start 
    door de bougiekabel(s) los te maken van 
    de bougie(s) en de contactsleutel te ver-
    wijderen. 
    5.3 BandenspanningPas de bandenspanning op de volgende manier 
    aan:
    Voorzijde: 0,6 bar (9 psi). 
    Achter: 0,4 bar (6 psi). 
    5.4 Motorolie vervangenDit gedeelte bevat tabellen met de verschillende 
    motoren die gebruikt worden in de STIGA reeks. 
    Markeer de gegevens die voor uw machine/motor 
    van toepassing zijn.
    5.4.1 Vervangingsintervals
    In de tabel hieronder staan het aantal bedrijfsuren 
    en maanden aangegeven. Voer de betreffende han-
    deling uit op het moment dat zich het eerst voor-
    doet.
    Ververs de olie regelmatiger als de machine onder 
    extreme condities of bij hoge omgevingstempera-
    turen wordt gebruikt.
    5.4.2 Motorolie
    Gebruik olie volgens de onderstaande tabel.
    Gebruik olie zonder toevoegingen.
    Vul niet te veel olie bij. Dit kan tot oververhitting 
    van de motor leiden. 
    Machine1e keer Vervolgens 
    met tussen-
    pozen van 
    Comfort, Residence 
    (B&S)Bedrijfsuren/maanden
    Olie verversen
    5 uur50 uur/
    12 maanden
    Prestige (Kohler)Bedrijfsuren/maanden
    Olie verversen - 100 uur
    Ranger (Honda)Bedrijfsuren/maanden
    Olie verversen 20 uur/
    1 maand100 uur/
    6 maanden
    OlieSAE 10W-30
    ServiceklasseSJ of hoger 
    						
    							86
    NEDERLANDSNL
    Ververs de olie wanneer de motor warm is.
    Direct na het stoppen van de machine 
    kan de motorolie erg heet zijn. Laat de 
    motor daarom een paar minuten afkoe-
    len voordat u de olie aftapt.
    1.  Zet de klem op de afvoerslang. Gebruik een 
    slangenklem of iets vergelijkbaars. Zie afb. 15-
    17:Y.
    2.  Verplaats de klem 3 tot 4 cm op de afvoerslang 
    en trek de bougie los.
    3. Vang de olie op in een vat.
    LET OP! Knoei geen olie op de aandrijfrie-
    men.
    4. Volg de lokale voorschriften voor het afvoeren 
    van afgewerkte olie op.
    5. Breng de olieaftapplug weer aan en verplaats de 
    klem zodat deze zich boven de plug bevindt.
    6. Verwijder de oliepeilstok en vul de machine 
    met nieuwe olie.
    Hoeveelheid olie:
    Comfort, Residence: 1,6 l
    Prestige: 1,9 l
    Ranger: 0,9 l
    7. Na het bijvullen van olie start u de motor en laat 
    u deze 30 seconden stationair draaien. 
    8. Controleer of er een olielek is.
    9. Zet de motor af. Wacht 30 seconden en contro-
    leer dan of het oliepeil overeenkomt met 4.2.
    5.5 Benzinefilter (15, 16, 17:Z)Comfort, Residence, RangerVervang het benzinefilter elk seizoen.
    Prestige
    Vervang het benzinefilter na 1500 werkuren. Zie 
    afb. 23:Z.
    Controleer of er geen benzinelekkages zijn nadat 
    het nieuwe filter is geïnstalleerd.
    5.6 Transmissie, olie 
    (Prestige, Residence)
    De olie in de hydraulische krachtoverbrenging 
    moeten regelmatig worden gecontroleerd/aange-
    past of vervangen zoals aangegeven in onder-
    staande tabel.
    Type olie: Synthetische olie 5W-50.
    Hoeveelheid olie bij verversen: ongeveer 3,5 liter.5.6.1 Controle - aanpassen
    1. Zet de machine op een vlakke ondergrond.
    2. Lees het oliepeil af op het reservoir. Zie afb. 18. 
    Het oliepeil moet tot de lijn komen. 
    3. Vul indien nodig olie bij.
    5.6.2 Aftappen
    1. Laat de machine gedurende 10-20 minuten op 
    verschillende snelheden lopen om de transmis-
    sieolie op te warmen.
    2. Plaats de machine volledig horizontaal.
    3. Demonteer beide ontkoppelingshefbomen zoals 
    aangegeven in afb. 7:A, B.
    4. Plaats één opvangbak onder de achteras en één 
    onder de vooras.
    5. Open het oliereservoir door de kap te verwijder-
    en. 
    Gebruik uitsluitend een 3/8” dopsleutel 
    voor de olieaftapplug. Het gebruik van 
    ander gereedschap beschadigt de plug.
    6. Verwijder de olieaftapplug van de achteras. 
    Reinig de opening en gebruik een 3/8” dopsleu-
    tel. Zie afbeelding 19.
    7. Verwijder 2 aftappluggen uit de vooras. Ge-
    bruik hiervoor een 12 mm sleutel. Laat de olie 
    uit de vooras en de leidingen lopen. Zie afb. 20.
    8. Controleer of de pakkingen op de 4 aftapplug-
    gen van de vooras intact zijn. Zie afb. 20. Plaats 
    de pluggen terug. Aanhaalmoment: 15-17 Nm.
    De olieaftapplug wordt beschadigd als 
    hij vaster dan 5 Nm wordt aangedraaid. 
    9.  Controleer of de pakking op de olieaftapplug 
    van de achteras intact is. Zie afb. 19:V. Plaats 
    het in de achteras. Draai de olieaftapplug aan tot 
    5 Nm.
    10.Trek de olie uit het onderste deel van het reser-
    voir met behulp van een olieafscheider. Zie afb. 
    21.
    11.Voer de olie volgens lokale voorschriften af.
    5.6.3 Vullen
    De motor mag nooit draaien als de 
    achterste koppelingshendel naar bin-
    nen is geduwd en de voorste koppeling-
    shendel uitgetrokken is. Dit beschadigt 
    de asborging.
    1. Vul het oliereservoir met de nieuwe olie.
    Als de motor binnen moet draaien, di-
    ent u ervoor te zorgen dat uitlaatgassen 
    kunnen worden afgevoerd.
    2. Controleer of de koppelingshendel van de 
    achteras uitgetrokken is.
    3. Start de motor. Als de motor is gestart, schuift 
    de koppelingshendel van de vooras automatisch 
    naar binnen. Actie1e keer Vervol-
    gens met 
    tussen-
    pozen van 
    Werkuren
    Niveau controleren - aanpas-
    sen. -50
    Olie verversen. 5 200 
    						
    							87
    NEDERLANDSNL
    4. Trek de koppelingshendel van de vooras naar 
    buiten.
    LET OP! De olie wordt zeer snel het systeem 
    ingezogen. Zorg dat het reservoir altijd vol 
    is. Zorg dat er geen lucht wordt ingezogen.
    5. Zet het gaspedaal in de voorste stand door het te 
    blokkeren met een houten wig. Zie afb. 22. Vul 
    het oliereservoir handmatig met nieuwe olie.
    6. Laat de motor een minuut in de stand vooruit 
    draaien.
    7. Verwijder de houten wig en zet het gaspedaal in 
    de stand achteruit. Ga door met het bijvullen 
    van de olie.
    8. Laat de motor een minuut in de stand achteruit 
    draaien.
    9. Verander de rijrichting elke minuut, zoals hi-
    erboven is aangegeven, en ga door met het bij-
    vullen van de olie tot het borrelen in het 
    reservoir stopt.
    10.Zet de motor uit, plaats het kapje van het ol-
    iereservoir en sluit de motorkap.
    11.Maak een proefritje van enkele minuten en pas 
    zonodig het olieniveau aan.
    5.7 RiemtransmissiesControleer na 5 werkuren of alle riemen intact en 
    onbeschadigd zijn.
    5.8 BesturingDe besturing moet na 5 werkuren worden gecon-
    troleerd/afgesteld en vervolgens na elke 100 
    werkuren.
    5.8.1 Controles
    Draai het stuur kort heen en weer. Er mag geen 
    speling in de stuurkettingen zitten.
    5.8.2 Afstelling
    Stel indien nodig de stuurkettingen als volgt af:
    1. Zet de machine in de recht vooruit-stand.
    2. Stel de stuurkettingen af met de twee moeren 
    onder het middelpunt. Zie afb. 26.
    3. Draai beide moeren evenveel tot er geen speling 
    meer is.
    4. Rijd de machine recht vooruit en controleer of 
    het stuur recht staat.
    5. Als het stuur verdraaid staat, maakt u de ene 
    moer losser en de andere vaster.
    Span de stuurkettingen niet te strak aan. Daardoor 
    wordt het sturen zwaarder en neemt de slijtage van 
    de kabels toe.
    5.9 Accu
    Als u het zuur in uw ogen of op uw huid 
    krijgt, kan dit ernstig letsel veroorzak-
    en. Als er zuur op uw lichaam terech-
    tkomt, moet u het betreffende 
    lichaamsdeel onmiddellijk afspoelen 
    met een ruime hoeveelheid water en zo 
    snel mogelijk medische hulp zoeken.
    De accu wordt gereguleerd door kleppen en geeft 
    een uitgangsspanning van 12 V. De accuvloeistof 
    kan en mag niet worden gecontroleerd of aange-
    vuld. U hoeft de accu alleen maar op te laden, bi-
    jvoorbeeld als u deze lang niet hebt gebruikt.
    De accu moet volledig zijn opgeladen 
    voordat u deze voor de eerste keer gaat 
    gebruiken. De accu moet altijd volledig 
    opgeladen worden bewaard, anders 
    kan deze beschadigd raken. 
    5.9.1 Accu opladen met motor
    De accu kan als volgt worden opgeladen met de 
    dynamo van de motor.
    1. Plaats de accu in de machine zoals hieronder af-
    gebeeld.
    2. Zet de machine buiten of zorg dat de uitlaatgas-
    sen kunnen worden afgevoerd.
    3. Start de motor volgens de instructies in de han-
    dleiding.
    4. Laat de motor 45 minuten lopen.
    5. Zet de motor af. De accu is nu volledig opgelad-
    en.
    5.9.2 Accu opladen met oplader
    Als de accu wordt opgeladen met een oplader, di-
    ent deze een constante spanning te hebben.
    Neem contact op met uw leverancier voor een 
    dergelijke oplader.
    De accu kan beschadigd raken als er een stand-
    aard oplader wordt gebruikt. 
    5.9.3 Verwijderen/Plaatsen
    De accu zit onder de motorkap. Bij het verwijderen 
    of plaatsen van de accu, dient u rekening te houden 
    met het volgende:
    • Bij het verwijderen. Maak eerst de zwarte kabel 
    los van de negatieve accuklem (-). Maak daarna 
    de rode kabel los van de positieve accuklem (+).
    • Bij het plaatsen. Sluit eerst de rode kabel aan op 
    de positieve accuklem (+). Sluit dan de zwarte 
    kabel aan op de negatieve accuklem (-).
    Als u de kabels niet in de goede volgo-
    rde aansluit of losmaakt, kan er korts-
    luiting ontstaan en kan de accu 
    beschadigd raken.
    Als u de kabels verwisselt, raken de dy-
    namo en de accu beschadigd. 
    						
    							88
    NEDERLANDSNL
    Zet de kabels stevig vast. Losse kabels 
    kunnen brand veroorzaken.
    De accu moet altijd aangesloten zijn als 
    u de motor wilt laten lopen. Anders 
    kunnen de dynamo en het elektrische 
    systeem beschadigd raken.
    5.9.4 Reiniging
    Indien de accupolen geoxideerd zijn, moeten deze 
    schoongemaakt worden. Reinig de accupolen met 
    een staalborstel en smeer ze in met vet.
    5.10 Luchtfilter, motor5.10.1 Luchtfilter (Comfort, Residence)
    Het voorfilter (schuimplastic filter) moet na 25 
    werkuren worden gereinigd/vervangen.
    Het luchtfilter (papierfilter) moet na 100 werkuren 
    worden gereinigd/vervangen.
    LET OP! Reinig/vervang beide filters vaker indien 
    de machine in stoffige omstandigheden moet 
    werken.
    Verwijder/installeer de luchtfilters als volgt:
    1.  Maak voorzichtig schoon rond de luchtfil-
    terkap.
    2. Demonteer de luchtfilterkap (23:A) door de 
    twee klemmen te verwijderen. 
    3.  Demonteer het filter (23:B). Het voorfilter 
    wordt over het luchtfilter geplaatst. Zorg ervoor 
    dat de carburateur niet vuil wordt. Maak de be-
    huizing van het luchtfilter schoon.
    4. Maak het papierfilter schoon door er zachtjes 
    mee tegen een plat oppervlak te tikken. Indien 
    het filter erg vuil is, moet het worden vervan-
    gen.
    5. Reinig het voorfilter. Indien het filter erg vuil is, 
    moet het worden vervangen.
    6. Monteer alles weer in omgekeerde volgorde.
    Bij het schoonmaken van de behuizing van het 
    papierfilter mogen geen perslucht of oplosmidde-
    len op basis van petroleum worden gebruikt. 
    Hierdoor raakt het filter beschadigd.
    5.10.2 Luchtfilter (Prestige)
    Het voorfilter (schuimplastic filter) moet na 25 
    werkuren worden gereinigd.
    Het luchtfilter (papierfilter) moet na 100 werkuren 
    worden vervangen.
    LET OP! Reinig/vervang beide filters vaker indien 
    de machine in stoffige omstandigheden moet 
    werken.
    Verwijder/installeer de luchtfilters als volgt:
    1.  Demonteer het rechterachterwiel.
    2. Maak voorzichtig schoon rond de luchtfil-
    terkap.
    3. Demonteer de luchtfilterkap (25:A) door de 
    schroef (25:B) los te draaien. 4. Demonteer de filters. Het voorfilter (25:C) 
    wordt over het luchtfilter (25:D) geplaatst. Zorg 
    ervoor dat de carburateur niet vuil wordt. Maak 
    het luchtfilterhuis schoon.
    5.  Reinig het voorfilter (25:C) in vloeibaar 
    schoonmaakmiddel en water. Wring het filter 
    uit tot het droog is. Giet een beetje olie op het 
    filter en knijp de olie erin.
    6. Monteer alles weer in omgekeerde volgorde. 
    Controleer of de rubberen afdichting (25:E) niet 
    is beschadigd. Vervang de afdichting indien 
    nodig.
    5.10.3 Luchtfilter (Ranger)
    Reinig het luchtfilter om de 3 maanden of om de 
    50 werkuren, afhankelijk van wat het eerst van 
    toepassing is.
    Reinig het papierfilter jaarlijks of om de 200 
    werkuren, afhankelijk van wat het eerst van 
    toepassing is.
    Let op! Reinig beide filters vaker indien de 
    machine in stoffige omstandigheden moet werken.
    1.  Verwijder de luchtfilterkap (afb. 24). 
    2.  Demonteer het papierfilter en het voorfilter (= 
    schuimplastic filter). Zorg ervoor dat de 
    carburateur niet vuil wordt. Maak het 
    luchtfilterhuis schoon.
    3. Reinig het voorfilter in vloeibaar 
    schoonmaakmiddel en water. Wring het filter 
    uit tot het droog is. Giet een beetje olie op het 
    filter en knijp de olie erin.
    4.  Maak het papierfilterhuis als volgt schoon: klop 
    het lichtjes tegen een vlak oppervlak. Indien het 
    filter erg vuil is, moet het worden vervangen.
    5.  Monteer alles weer in omgekeerde volgorde.
    Bij het schoonmaken van het papierfilterhuis 
    mogen geen oplosmiddelen op basis van 
    petroleum worden gebruikt. Deze reinigers 
    kunnen het filter vernielen.
    Gebruik geen perslucht bij het schoonmaken 
    van het papierfilterhuis. Het papierfilterhuis 
    mag niet met olie worden ingesmeerd. 
    5.11 BougieDe bougie(s) moet(en) na elke 2000 werkuren 
    worden vervangen (=bij elke tweede basic serv-
    ice).
    Maak schoon rond de bevestiging van de bougie 
    voordat u deze losmaakt.
    Bougie
    : Champion RC12YC of gelijkwaardig.
    Afstand elektroden: 0,75 mm.
    5.12 LuchtinlaatZie 10, 11, 12:W. De motor is luchtgekoeld. Door 
    een verstopt koelsysteem kan de motor beschadigd 
    raken. Reinig de luchtinlaat van de motor na elke 
    50 werkuren. Het koelsysteem wordt bij elke basic 
    service nauwkeurig gereinigd. 
    						
    							89
    NEDERLANDSNL
    5.13 SmerenAlle smeerpunten in onderstaande tabel moeten na 
    elke 50 werkuren en na elke wasbeurt worden ges-
    meerd.
    5.14 ZekeringenAls een van de onderstaande problemen optreedt, 
    moet u de betreffende zekering vervangen. Zie afb. 
    13.
    6 OCTROOI - ONTWERPREGIS-TRATIE
    Deze machine of onderdelen van deze machine 
    valt/vallen onder de volgende octrooi- en ontwer-
    pregistratie:
    SE9901091-0, SE9901730-3, SE9401745-6, 
    US595 7497, FR772384, DE69520215.4, 
    GB772384, SE0301072-5, SE04/000239 (PCT), 
    SE0401554-1, SE0501599-5.
    GGP behoudt zich het recht voor zonder vooraf-
    gaande aankondiging wijzigingen in het product 
    aan te brengen.  Onderdeel Actie Afb.
    Middelpunt 4 smeernippels. Gebruik een 
    smeerpistool met universeel vet. 
    Pomp tot het vet eruit komt.28
    Stuurkettin-
    genReinig de kettingen met een 
    staalborstel.
    Smeer de kettingen met uni-
    versele kettingspray.-
    Spanning-
    sarmenSmeer de lagerpunten met een 
    oliehouder terwijl alle regelaars 
    zijn geactiveerd. 
    Dit werkt het beste met twee per-
    sonen.29
    Bediening-
    skabelsSmeer de uiteinden van de kabels 
    met een oliehouder terwijl alle 
    regelaars zijn geactiveerd. 
    Dit moet worden gedaan door 
    twee personen.30
    Probleem Zekering
    De motor start niet of slaat meteen 
    weer af. De accu is opgeladen.10 A
    Elektrische maaihoogte-instelling 
    werken niet.20 A
    Geen enkele elektrische functie 
    werkt. De accu is opgeladen.30 A 
    						
    							90
    ITALIANO IT
    1 GENERALITÀ
    Questo simbolo indica unAvvertenza. 
    In caso di inosservanza delle istruzioni 
    fornite, è possibile che ne derivino gravi 
    lesioni a persone e/o danni a cose.
    Prima di mettere in moto leggere atten-
    tamente queste istruzioni per l’uso e le 
    “NORME DI SICUREZZA”.
    1.1 SimboliSulla macchina vengono utilizzati i seguenti sim-
    boli. La loro funzione è quella di ricordare all’op-
    eratore di utilizzarla con l’attenzione e la cautela 
    necessarie durante luso e la manutenzione.
    Significato dei simboli
    Avvertenza!
    Prima di utilizzare la macchina leggere at-
    tentamente il manuale di istruzioni e il 
    manuale della sicurezza.
    Avvertenza!
    Fare attenzione ad eventuali oggetti spar-
    si. Fare attenzione a eventuali persone 
    presenti sul posto.
    Avvertenza!
    Indossare sempre cuffie protettive.
    Avvertenza!
    Questa macchina non è destinata al traffi-
    co sulla pubblica via.
    Avvertenza!
    Questa macchina, con accessori originali 
    installati, può procedere con un’inclinazi-
    one massima di 10°, a prescindere dalla 
    direzione.
    Avvertenza!
    Vi è il rischio di lesioni da schiacciamen-
    to. Tenere mani e piedi lontani dal giunto 
    articolato dello sterzo.
    Avvertenza!
    Rischio di ustioni. Non toccare il silenzia-
    tore / la marmitta catalitica. 
    1.2 Riferimenti
    1.2.1 FigureLe figure in queste istruzioni per luso sono numer-
    ate 1, 2, 3, e così via. 
    I componenti indicati nelle figure sono contrasseg-
    nati con le lettere A, B, C, e così via.
    Un riferimento al componente C nella figura 2 vi-
    ene indicato con la dicitura 2:C.
    1.2.2 IntestazioniLe intestazioni in queste istruzioni per luso sono 
    numerate come indicato nel seguente esempio:
    1.3.1 Controllo di sicurezza generale è un sot-
    totitolo di 1.3 Controlli di sicurezza ed è incluso 
    sotto questa intestazione.Quando si fa riferimento alle intestazioni, in ge-
    nere vengono specificati solo i numeri relativi, ad 
    esempio Vedere 1.3.1.
    2 DESCRIZIONE
    2.1 Azionamento
    2.1.1 Comfort, RangerLa macchina è dotata di trazione posteriore.
    L’assale posteriore è dotato di trasmissione idro-
    statica con rapporti di trasmissione avanti e indiet-
    ro infinitamente variabile.
    L’assale posteriore è dotato anche di un differen-
    ziale per facilitare la sterzata.
    Gli utensili montati anteriormente sono azionati da 
    cinghie di trasmissione.
    2.1.2 Prestige, ResidenceLa macchina ha 4 ruote motrici. La potenza dal 
    motore alle ruote motrici viene trasmessa idrauli-
    camente. Il motore aziona una pompa dellolio che 
    pompa lolio attraverso gli assali posteriore e ante-
    riore. 
    Lassale anteriore e quello posteriore sono collega-
    ti in serie, il che significa che le ruote anteriori e 
    quelle posteriori ruotano alla stessa velocità. 
    Per agevolare la sterzata, entrambi gli assali sono 
    dotati di differenziale. 
    Gli attrezzi montati frontalmente sono motorizzati 
    da cinghie di trasmissione.
    2.2 SterzoLa macchina è articolata. Ciò significa che il telaio 
    è diviso in una sezione anteriore e in una posteriore 
    che possono essere sterzate in relazione luna con 
    laltra.
    Lo sterzo articolato fa sì che la macchina possa gi-
    rare attorno agli alberi e ad altri ostacoli con un 
    raggio di sterzata estremamente ridotto.
    2.3 Sistema di sicurezzaLa macchina è dotata di un sistema di sicurezza 
    elettrico. Tale sistema interrompe determinate at-
    tività che possono comportare il rischio di 
    manovre non corrette. Ad esempio, non è possibile 
    avviare il motore se il pedale della frizione-freno 
    di stazionamento è premuto.
    Controllare sempre il funzionamento 
    del sistema di sicurezza prima delluso.
    2.4 Comandi
    2.4.1 Sollevatore attrezzi, meccanico (3:C)Per passare dalla posizione di lavoro alla posizione 
    di trasporto:
    1. Premere a fondo il pedale. 
    2. Rilasciare lentamente il pedale. 
    						
    All Stiga manuals Comments (0)

    Related Manuals for Stiga Lawn Tractor 8211 0003 90 Comfort Royal Prestige Operators Manual