Home > Stiga > Lawn Mower > Stiga Lawn Tractor 8211 0011 00 Villa 12 HST 14 HST Silent Operators Manual

Stiga Lawn Tractor 8211 0011 00 Villa 12 HST 14 HST Silent Operators Manual

    Download as PDF Print this page Share this page

    Have a look at the manual Stiga Lawn Tractor 8211 0011 00 Villa 12 HST 14 HST Silent Operators Manual online for free. It’s possible to download the document as PDF or print. UserManuals.tech offer 5898 Stiga manuals and user’s guides for free. Share the user manual or guide on Facebook, Twitter or Google+.

    							61
    FRANÇAISFR
    1. Retirer le couvercle du filtre à air (14:R). 
    2. Démonter la partie amovible du filtre à papier (14:S) ainsi que le préfiltre en mousse (14:T). 
    Veiller à ce qu’aucune saleté ne tombe dans le 
    carburateur. Nettoyer le support du filtre à air.
    3. Nettoyer le filtre en papier en le tapotant sur une  surface plane. En cas d’encrassage intense, 
    remplacer le filtre.
    4. Remplacer le préfiltre. En cas d’encrassage in- tense, remplacer le filtre.
    5. Pour remonter le filtre, répéter les opérations  dans l’ordre inverse.
    Silent:
    1. Démonter le couvercle du filtre à air (9:R) en  desserrant la vis. 
    2. Démonter les filtres. Le préfiltre (9:B) est placé  sur le filtre à air (9:A). Veiller à ce qu’aucune 
    saleté ne tombe dans le carburateur. Nettoyer le 
    support du filtre à air.
    3.  Laver le préfiltre au détergent liquide et à l’eau,  puis le presser pour l’essorer. Verser un peu 
    d’huile sur le filtre et presser ce dernier pour la 
    faire pénétrer.
    4.  Pour nettoyer l’élément en papier du filtre,  procéder comme suit: le tapoter légèrement 
    contre une surface lisse. En cas d’encrassage 
    intense, remplacer le filtre.
    5. Pour remonter le filtre, répéter les opérations  dans l’ordre inverse.
    Ne pas utiliser de solvants à base de pétrole (par 
    ex. du kérosène) ni d’air comprimé pour nettoyer 
    le filtre en papier afin ne pas l’endommager.
    Ne pas nettoyer à l’air comprimé l’élément en 
    papier du filtre. L’élément en papier ne doit pas 
    être huilé. 
    5.10 BOUGIE D’ALLUMAGERemplacer les bougies d’allumage toutes les 200 
    heures de service (c’est-à-dire lors d’une entretien 
    sur deux).
    Dévisser à l’aide de la clé à bougies fournie. 
    Nettoyer autour de la bougie avant de la 
    débrancher.
    Bougie d’allumage 
    : Champion RC12YC ou 
    équivalent.
    Écart entre les électrodes
    : 0,75 mm.
    5.11 ADMISSION D’AIR (8, 9:P)Le moteur est refroidi à l’air. Il peut être 
    endommagé en cas de défaillance du système de 
    refroidissement. Nettoyer l’admission d’air du 
    moteur toutes les 50 heures de service. Le système 
    de refroidissement est nettoyé de manière plus 
    approfondie lors de chaque entretien de base.
    5.12 LUBRIFICATIONLubrifier les points de graissage toutes les 25 
    heures de service, conformément au tableau ci-
    dessous, ainsi qu’après chaque lavage.
    5.13 FUSIBLEEn cas de panne électrique, vérifier/remplacer le 
    fusible, 20A.
    Si la panne persiste, confier la réparation à un 
    atelier agréé.
    Les fusibles se trouvent à proximité de la batterie, 
    sous le carter moteur.
    6 BREVET - ENREGISTREMENT
    Cette machine et les pièces qui la composent sont 
    enregistrées sous le n° de brevet :
    9900627-2 (SE), SE00/00250 (PCT), 9901091-0 
    (SE), SE00/00577 (PCT), 9901730-3 (SE), SE00/
    00895 (PCT), 9401745-6 (SE), SE95/00525 
    (PCT), 595 7497 (US), 95920332.4 (EPC).
    99 1095 (SE), 499 11 740.9 (DE), M1990 000734 
    (IT), 577 251-253 (FR), 115325 (US).
    GGP se réserve le droit de modifier le produit sans 
    avis préalable.  Objet Action Fig.
    Paliers de 
    roues
    3 nipples de graissage.(15:V)
    Appliquer de la graisse univer-
    selle à l’aide d’un pistolet.  15
    Câbles de 
    direction Nettoyer les câbles à l’aide 
    d’une brosse métallique.
    Lubrifier à l’aide d’un vapori-
    sateur de graisse universelle 
    pour chaînes. -
    Tendeurs Lubrifier les paliers de grais- sage à l’aide d’une burette en 
    activant toutes les commandes. 
    Pour plus de facilité, travailler 
    à deux. 16
    Câbles de 
    commande Lubrifier les extrémités des 
    câbles à l’aide d’une burette en 
    activant toutes les commandes. 
    Travailler à deux. 17 
    						
    							62
    NEDERLANDSNL
    1 ALGEMEEN
    Dit symbool geeft een 
    WAARSCHUWING weer. Als de 
    instructies niet nauwkeurig worden 
    opgevolgd, kan dit leiden tot ernstige 
    persoonlijke verwondingen en/of 
    schade.
    Voordat u deze machine in gebruik 
    neemt, moet u de gebruiksaanwijzing 
    en de meegeleverde 
    VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN 
    zorgvuldig doornemen.
    1.1 SYMBOLENOp de machine ziet u de volgende symbolen  om u 
    eraan te herinneren dat voorzichtigheid en 
    oplettendheid bij gebruik en tijdens onderhoud 
    geboden is.
    Betekenis van de symbolen:Waarschuwing!
    Lees vóór gebruik van de machine de 
    gebruikershandleiding en de 
    veiligheidsvoorschriften.
    Waarschuwing!
    Kijk uit voor weggegooide voorwerpen. 
    Houd omstanders op afstand.
    Waarschuwing!
    Draag altijd gehoorbescherming.
    Waarschuwing!
    Deze machine is niet bedoeld voor rijden 
    op de openbare weg.
    Waarschuwing!
    U mag met de machine niet rijden op een 
    helling met een grotere hellingshoek dan 
    10º.
    Waarschuwing!
    Kans op brandwonden. Raak de 
    geluiddemper/katalysator niet aan. 
    1.2 VERWIJZINGEN
    1.2.1 Afbeeldingen
    De afbeeldingen in deze gebruikershandleiding 
    zijn genummerd met 1, 2, 3 etc.
    Onderdelen in afbeeldingen worden aangegeven 
    met A, B, C etc.
    Een verwijzing naar onderdeel C in afbeelding 2 
    wordt als volgt weergegeven:.
    “Zie afb. 2:C.” of gewoon “(2:C)” 1.2.2 Titels
    De titels in deze gebruikershandleiding zijn op de 
    volgende manier genummerd:
    “1.3.1 Algemene veiligheidscontrole” is een 
    subtitel van “1.3 Veiligheidscontrole” en wordt 
    onder deze titel vermeld.
    Wanneer naar een titel wordt verwezen, wordt 
    alleen het nummer van deze titel aangegeven. 
    Bijvoorbeeld “Zie 1.3.3”.
    2 BESCHRIJVING
    2.1 AANDRIJVINGDe machine heeft 
    voorwielaandrijvingGereedschap dat aan de 
    voorzijde is gemonteerd wordt aangestuurd door 
    aandrijfriemen.
    2.2 BESTURINGDe machine heeft achterwielbesturing. Daarom 
    kan de machine gemakkelijk om bomen of andere 
    obstakels heen rijden. Het sturen wordt geregeld 
    via een kabel.
    2.3 BEVEILIGINGSSYSTEEMDe machine is uitgerust met een elektrisch beveil-
    igingssysteem. Dit systeem onderbreekt bepaalde 
    activiteiten die door onjuiste handelingen gevaarl-
    ijke situaties kunnen veroorzaken.
    De motor kan bijvoorbeeld alleen gestart worden 
    als het koppelings-/rempedaal is ingedrukt.
    Controleer voor elk gebruik of het 
    beveiligingssysteem werkt.
    2.4 BEDIENING
    2.4.1 Gereedschapslift, mechanisch (1:A)
    U kunt als volgt schakelen tussen de werkpositie 
    en de transportpositie:
    1. Trap het pedaal volledig in. 
    2. Laat het pedaal langzaam los.
    2.4.2 Bedrifjsrem/koppeling/parkeerrem (1:B) (MAN)
    Pedaal dat bedrijfsrem en koppeling combineert. 
    Drie standen: 1. Omhoog - aandrijving. De 
    machine rijdt als er een 
    versnelling wordt gekozen. 
    Bedrijfsrem niet geactiveerd.
    2. Voor de helft ingetrapt  - 
    aandrijving ontkoppeld, er kan geschakeld 
    worden. Bedrijfsrem niet geactiveerd.
    3. Volledig ingetrapt  - aandrijving ontkoppeld. 
    Bedrijfsrem volledig geactiveerd.
    LET OP! Regel de snelheid niet door de koppeling 
    te laten slippen. Kies in plaats daarvan de juiste 
    versnelling voor de goede snelheid. 
    						
    							63
    NEDERLANDSNL
    2.4.3 Koppeling - parkeerrem (1:B) (HST)Druk nooit op het pedaal tijdens het 
    rijden. De krachtoverbrenging kan dan 
    oververhit raken.
    Het pedaal (2:B) heeft de volgende drie standen: 1. Omhoog - De koppeling is 
    niet geactiveerd. De parkeerrem 
    is niet geactiveerd.
    2. Voor de helft ingetrapt -
    Voorwaarts rijden uitgeschakeld. 
    De parkeerrem is niet 
    geactiveerd.
    3. Volledig ingetrapt - Voorwaarts rijden 
    uitgeschakeld. De parkeerrem is geactiveerd maar 
    niet vergrendeld. Deze stand wordt ook gebruikt 
    als noodrem.
    2.4.4 Vergrendeling, parkeerrem (1:C)
    De vergrendeling vergrendelt het 
    koppelings-/rempedaal in de ingetrapte 
    stand. Deze functie wordt gebruikt om de 
    machine te vergrendelen op hellingen, 
    tijdens transport enz., als de motor niet 
    draait.
    De parkeerrem moet tijdens het werk 
    altijd uitgeschakeld zijn.
    Vergrendelen:
    1. Trap het pedaal (1:B) volledig in. 
    2. Verplaats de vergrendeling (1:C) naar rechts.
    3. Laat het pedaal los.
    4. Laat de vergrendeling los.
    Ontgrendelen:
    Trap het pedaal volledig in en laat het weer los.
    2.4.5 Gas- en chokehendel (2, 3:G) 
    Hendel om de snelheid te regelen en om te choken 
    bij een koude start.  Als de motor onregelmatig loopt, 
    bestaat er een kans dat de hendel te ver 
    naar voren staat zodat de choke 
    geactiveerd wordt. Dit beschadigt de 
    motor, verhoogt het brandstofgebruik 
    en is schadelijk voor het milieu.
    1. Choke  - voor het starten van een koude 
    motor. De choke staat in de bovenste stand 
    in de groef. 
    Gebruik deze functie niet als de motor 
    warm is.
    2. Vol gas  - bij gebruik van de machine 
    altijd vol gas geven. 
    Om de gashendel op vol gas te zetten, zet 
    u de hendel ongeveer 2 cm achter de 
    chokestand.
    3. Stationairloop. 2.4.6 Contactslot (2, 3:F)
    Het contactslot wordt gebruikt om de motor te 
    starten en uit te schakelen. 
    Laat de sleutel niet in stand 2 op de 
    machine zitten. Er is dan brandgevaar 
    omdat brandstof in de motor kan lopen 
    via de carburateur en de accu kan 
    ontladen en worden beschadigd.
    Drie standen: 1. Stopstand  - de motor is kortgesloten. 
    De sleutel kan verwijderd worden.
    2. Rijstand.
    3. Startstand  - de elektrische startmotor 
    wordt geactiveerd op het moment dat de 
    sleutel in de veerbelaste startstand wordt 
    gedraaid. Laat de sleutel teruggaan naar 
    rijstand 2 wanneer de motor gestart is.
    2.4.7 Versnellingspook (2:E) (MAN)
    Pook om één van de vijf versnellingen vooruit (1-
    2-3-4-5), neutraal (N) of achteruit (R) te kiezen.
    Tijdens het schakelen moet het koppelingspedaal 
    ingetrapt zijn.
    LET OP! Zorg dat de machine volledig stilstaat 
    voordat u van de achteruit in de vooruit of 
    omgekeerd schakelt. Als u niet meteen in een 
    bepaalde versnelling kunt schakelen, laat het 
    koppelingspedaal dan opkomen en trap het 
    opnieuw in. Schakel opnieuw naar de gewenste 
    versnelling. Probeer nooit geforceerd in een 
    gewenste versnelling te schakelen.
    2.4.8 Krachtafnemer (2:E) De krachtafnemer mag nooit 
    ingeschakeld zijn wanneer het aan de 
    voorzijde gemonteerde gereedschap in 
    de transportstand staat. Dit beschadigt 
    de riemtransmissie.
    Hendel voor in- en uitschakelen van de 
    krachtafnemer voor aandrijving van het maaidek 
    en aan de voorzijde gemonteerde accessoires. 
    Twee standen: 1.Voorste stand  - krachtafnemer 
    uitgeschakeld.
    2. Achterste stand  - krachtafnemer 
    ingeschakeld. 
    						
    							64
    NEDERLANDSNL
    2.4.9 Rijden - bedrijfsrem (3:J) (HST)Als de machine niet remt zoals 
    verwacht als het pedaal wordt 
    losgelaten, moet het linkerpedaal (1:B) 
    worden gebruikt als noodrem.
    Het pedaal regelt de versnelling tussen de motor en 
    de wielen (= de snelheid). Wanneer het pedaal 
    omhoog staat, wordt de bedrijfsrem geactiveerd. 1. Pedaal voorwaarts  – de 
    machine gaat vooruit.
    2. Pedaal onbelas t 
    – de machine staat stil.
    3. Pedaal achterwaarts  
    – de machine rijdt achteruit.
    4. Minder druk op het pedaal  
    – de machine remt.
    2.4.10 Verstelbaar stuur (14 HST, Silent)
    De hoogte van het stuur is volledig instelbaar. 
    Draai de instelknop (3:H) op de stuurkolom los en 
    stel het stuur op de gewenste stand in. Draai de 
    knop weer vast. Verstel het stuur nooit tijdens het 
    rijden.
    Draai nooit aan het stuur als de 
    machine stilstaat en het gereedschap ín 
    de werkstand staat. De kans bestaat dat 
    het stuurmechanisme wordt overbelast.
    2.4.11 Instelling maaihoogte (3:I) (Silent)
    De machine is uitgerust met een mechanisme voor 
    het gebruik van een maaidek met elektrische 
    maaihoogte-instelling. De schakelaar wordt gebruikt om de 
    maaihoogte traploos in te stellen. 
    Het maaidek is aangesloten op het contact (3:Z).
    2.4.12 Zitting (4:L) De zitting kan worden opgeklapt en naar 
    voor of achter worden geschoven.  De 
    stand van de zitting kan met de knoppen 
    (4:M) worden vergrendeld.
    De zitting is voorzien van een 
    beveiligingsschakelaar die is aangesloten op het 
    beveiligingssysteem van de machine. Doordat 
    bepaalde functies niet werken als er niemand op de 
    zitting zit wordt voorkomen dat er gevaarlijke 
    situaties kunnen ontstaan. Zie ook 4.3.2.
    2.4.13 Motorkap (afb. 5)
    Om bij te tanken en de motor en de accu te inspec-
    teren en onderhouden, opent u de motorkap. 
    De motor mag niet draaien als u de kap 
    opent. 2.4.13.1Openen1.  Zorg dat de besturingsarmen in de voorste stand staan.
    2.  Trek de stoelvergrendeling (4:N) omhoog en  kantel de stoel voorover.
    3.  Pak de motorkap aan de voorrand vast en draai  de kap omhoog.
    2.4.13.2SluitenPak de motorkap aan de voorrand vast en draai de 
    kap omlaag.
    De machine alleen gebruiken met 
    gesloten kap. Anders bestaat er een 
    kans op brandwonden en kunt u 
    bekneld raken.
    2.4.14 Koppelingshendel (5:K)
    Hendel om de traploze transmissie uit te 
    schakelen. Hiermee kunt u de machine handmatig 
    verplaatsen zonder de motor te gebruiken.  De ontkoppelingshendel mag nooit 
    tussen de binnenste en buitenste stand 
    staan. Dit leidt tot oververhitting en 
    beschadiging van de transmissie.
    Twee standen: 1. Hendel naar buiten  - 
    transmissie ingeschakeld voor 
    normaal gebruik. U hoort een 
    klik als de hendel in deze stand 
    wordt vergrendeld.
    2. Hendel naar binnen  – transmissie is 
    uitgeschakeld. De machine kan handmatig worden 
    verplaatst.
    De machine mag niet over lange afstanden of met 
    hoge snelheid worden gesleept. Hierdoor kan de 
    versnellingsbak worden beschadigd.  
    						
    							65
    NEDERLANDSNL
    3 TOEPASSINGEN
    De machine mag uitsluitend gebruikt worden bij 
    de volgende werkzaamheden met de aangegeven 
    originele STIGA-accessoires:
    Het trekmechanisme mag worden belast met een 
    verticale kracht van maximaal 100 N.
    De duwkracht van getrokken accessoires op het 
    trekmechanisme mag niet groter zijn dan 500 N.
    LET OP! Neem vóór het gebruik van een 
    aanhanger altijd contact op met uw 
    verzekeringsmaatschappij.
    LET OP! Deze machine is niet bedoeld voor rijden 
    op de openbare weg.
    4 STARTEN EN RIJDEN
    De machine alleen gebruiken met 
    gesloten en vergrendelde kap. Anders 
    bestaat er een kans op brandwonden en 
    kunt u bekneld raken.
    4.1 BIJVULLEN MET BENZINEGebruik altijd loodvrije benzine. Gebruik nooit 
    brandstof voor tweetaktmotoren.
    Door de transparante tank is het brandstofniveau 
    makkelijk af te lezen.
    LET OP! Gewone loodvrije benzine is beperkt 
    houdbaar en mag niet langer dan 30 dagen worden 
    bewaard.
    U kunt ook milieuvriendelijke benzine gebruiken, 
    d.w.z. gealkyleerde benzine. Dit type benzine heeft 
    een samenstelling die minder schadelijk is voor 
    mens en milieu.Benzine is uiterst brandbaar. Bewaar 
    brandstof altijd in een speciaal 
    daarvoor bestemde tank. 
    Vul alleen buitenshuis benzine bij en 
    rook niet tijdens het bijvullen. Vul de 
    tank voordat u de motor start. 
    Verwijder nooit de vuldop en vul de 
    machine nooit met benzine wanneer de 
    motor loopt of nog warm is.
    Vul de benzinetank nooit helemaal tot de rand. 
    Laat een zekere ruimte (ten minste de gehele 
    vulbuis plus 1-2 cm bovenin de tank) leeg, zodat 
    de benzine, wanneer deze warm wordt, kan 
    uitzetten zonder over te stromen. Zie afb. 7.
    4.2 CONTROLEER HET OLIEPEILHet carter is bij aflevering altijd gevuld met SAE 
    10W-30-olie.
    Zie afb. 8, 9.
    Controleer voor elk gebruik of het oliepeil 
    correct is. De machine moet op een vlakke 
    ondergrond staan. Zorg dat de omgeving rond de oliepeilstok 
    schoon is. Draai de oliepeilstok los en trek 
    hem omhoog. Veeg de oliepeilstok af. 
    12, 12 HST, 14 HST:
    Duw de oliepeilstok volledig naar beneden en 
    schroef deze vast . 
    Schroef de peilstok weer los en trek deze weer 
    omhoog. Lees het oliepeil af.
    Silent:
    Duw de oliepeilstok volledig naar beneden maar 
    schroef deze niet vast.  Trek de peilstok weer 
    omhoog en lees het oliepeil af.
    Vul olie bij tot de FULL-streep als het oliepeil 
    onder deze markering staat.
    Het oliepeil mag nooit boven de “FULL”-streep 
    komen. Een te hoog oliepeil kan de motor 
    oververhitten. Als het oliepeil boven de “FULL”-
    streep komt, moet de olie worden afgetapt tot het 
    juiste niveau is bereikt.
    4.3 VEILIGHEIDSCONTROLEControleer of de machine voldoet aan de 
    onderstaande veiligheidscontrole. 
    De veiligheidscontrole moet voor ieder 
    gebruik worden uitgevoerd.
    Als een van de onderdelen niet door de 
    test komt, moet u de machine niet 
    gebruiken! Breng de machine voor 
    reparatie naar een servicewerkplaats!
    Werkzaam-
    heden
    Accessoires, origineel van 
    STIGA
    Gras maaien Maaidekken gebruiken: Villa 12: 85 C
    Villa 12 HST: 85 C
    Villa 14 HST: 85 C, 95 C
    Villa Silent: 85 C, 95 C, 
    95 C El, 105 C, 105 C El
    Vegen Veegeenheid. Stofbeschermer  wordt aanbevolen.
    Sneeuwruimen Sneeuwschuif of sneeuwfrees  gebruiken. Sneeuwkettingen en 
    framegewichten zijn 
    aanbevolen.
    Gras en bladeren 
    vegen Getrokken opvangbak 38 
    gebruiken.
    Gras- en 
    bladtransport Transportkar Combi gebruiken. 
    						
    							66
    NEDERLANDSNL
    4.3.1 Algemene veiligheidscontrole
    4.3.2 Elektrische veiligheidscontroleControleer voor elk gebruik of het 
    beveiligingssysteem werkt.
    4.4 STARTEN1. Zie afb. 10 (+ 9:T). Open de benzinekraan die zich in de kap aan de linkerachterzijde bevindt.
    2.  Controleer of the bougiekabel(s) op de  bougie(s) is/zijn geplaatst.
    3.  Controleer of de krachtafnemer uitgeschakeld  is. 
    4.  Houd uw voet niet op het aandrijfpedaal. 
    5. Starten van een koude motor – zet de gashendel  helemaal in de chokestand. 
    Starten van een warme motor – zet de gashendel 
    op vol gas (ongeveer 2 cm achter de 
    chokestand).
    6.  Trap het koppelings-/rempedaal volledig in.
    7.  Draai de contactsleutel om en start de motor. 8 Wanneer de motor is gestart, duwt u de 
    gashendel geleidelijk naar vol gas (ongeveer 2 
    cm achter de chokestand) als u de choke 
    gebruikt hebt. 
    9. Laat de machine na een koude start niet  onmiddellijk belast werken, maar laat de motor 
    eerst een paar minuten warmdraaien. Op die 
    manier kan de olie eerst opwarmen. 
    Bij gebruik van de machine altijd vol gas geven.
    4.5 BEDIENINGSTIPSControleer altijd of de juiste hoeveelheid olie in de 
    motor zit. Dit is met name belangrijk bij het 
    werken op hellingen. Zie 4.2. 
    Wees voorzichtig bij het rijden op 
    hellingen. Start of stop niet plotseling 
    wanneer u een helling op- of afrijdt. 
    Rijd nooit dwars over een helling. Rijd 
    van boven naar beneden en van 
    beneden naar boven. 
    Deze machine mag op een helling van 
    maximaal 10° rijden.
    Verminder de snelheid op hellingen en 
    bij scherpe bochten om controle over de 
    machine te houden en het risico op 
    kantelen te beperken.
    Draai bij rijden in de hoogste 
    versnelling en bij vol gas het stuur niet 
    volledig naar één kant. De machine kan 
    dan kantelen.
    Blijf met uw handen uit de buurt van de 
    middensturing en de zittinghouder. 
    Anders kunt u bekneld raken! Rijd 
    nooit met de machine als de motorkap 
    open is.
    Rijd nooit als het maaidek in de 
    transportpositie staat. Dit veroorzaakt 
    schade aan de aandrijfsnaar van het 
    maaidek.
    4.6 STOPPENSchakel de krachtafnemer uit. Trek de parkeerrem 
    aan. 
    Laat de motor 1-2 minuten stationair draaien. Zet 
    de motor af door de contactsleutel om te draaien.
    Sluit de benzinekraan. Dit is vooral belangrijk als 
    de machine op bijv. een aanhanger vervoerd moet 
    worden.Als u de machine zonder toezicht 
    achterlaat, moet u de bougiekabel(s) 
    losmaken van de bougie(s). Trek ook de 
    sleutel uit het contactslot. 
    Direct na gebruik kan de motor 
    bijzonder heet zijn. Raak de demper, de 
    cilinder of de koelribben niet aan. Dit 
    kan ernstige brandwonden 
    veroorzaken.
    Onderdeel Resultaat
    Brandstofslangen 
    en aansluitingen.
    Geen lekkages.
    Elektrische kabels. Isolatie is intact. Geen mechanische schade.
    Uitlaatsysteem. Geen lekkages bij aansluitin- gen.
    Alle schroeven zijn vastge-
    draaid.
    Olieleidingen Geen lekkages. Geen schade.
    Rijd de machine 
    voor- en achteruit 
    en laat het pedaal 
    van de bedrijfsrem 
    omhoog komen. De machine stopt dan.
    Testrit Geen abnormale trillingen.
    Geen abnormale geluiden.
    Status Handeling Resultaat
    Het koppelings-/rem-
    pedaal is niet inge-
    trapt.
    De krachtafnemer is 
    niet ingeschakeld. Probeer te 
    starten.
    De motor 
    start niet.
    Het koppelings-/rem-
    pedaal is ingetrapt.
    De krachtafnemer is 
    ingeschakeld. Probeer te 
    starten.
    De motor 
    start niet.
    Lopende motor. De 
    krachtafnemer is 
    ingeschakeld. De bestuur-
    der gaat staan.
    De motor 
    stopt dan.
    Lopende motor. Verwijder  zekering.De motor 
    stopt dan. 
    						
    							67
    NEDERLANDSNL
    4.7 REINIGING
    Om het gevaar op brand te verkleinen 
    de motor, de demper, de accu en de 
    brandstoftank vrijhouden van gras, 
    bladeren en olie.
    Om het gevaar op brand te verkleinen 
    regelmatig controleren of er sprake is 
    van olie- en/of brandstoflekkage. 
    Spuit nooit water onder hoge druk op 
    de machine. Hierdoor kunnen asafdich-
    tingen, elektrische onderdelen of hyd-
    raulische kleppen beschadigd raken.
    Spuit nooit lucht onder hoge druk tegen 
    de radiatorvinnen. Hierdoor zal de 
    radiator beschadigd raken. 
    Reinig de machine na gebruik. Voor het reinigen 
    gelden de volgende richtlijnen.
     Sproei nooit rechtstreeks water op de motor. 
     Reinig de motor met een borstel en/of perslucht.
     Reinig de luchtinlaat van de motor. 
     Start na het reinigen de machine en een  eventueel gemonteerd maaidek om water te 
    verwijderen dat anders lagers zou kunnen 
    binnendringen en beschadigen.
    5 ONDERHOUD
    5.1 ONDERHOUDSPROGRAMMAOm de machine voortdurend in goede staat te 
    houden en zo de betrouwbaarheid te bevorderen, 
    ook in verband met het milieu, moet het 
    onderhoudsprogramma van STIGA worden 
    gevolgd.
    De inhoud van dit programma vindt u in het 
    bijgevoegde serviceboekje.
    Basic service
     moet altijd door een erkende 
    servicewerkplaats worden uitgevoerd.
    Eerste onderhoud en Intermediate Service
     zou 
    door een erkende servicewerkplaats moeten 
    worden uitgevoerd, maar kan ook door de 
    gebruiker worden gedaan. De inhoud van deze 
    programmas staat in het serviceboekje en de 
    handelingen zijn beschreven onder“4” en 
    hieronder.
    Onderhoud dat door een erkende 
    servicewerkplaats wordt uitgevoerd geeft u de 
    garantie dat uw machine professioneel wordt 
    onderhouden met originele reserveonderdelen.
    Na elke onderhoudsbeurt die is uitgevoerd bij een 
    erkende servicewerkplaats krijgt u een stempel in 
    het onderhoudsboekje.  Een serviceboekje waarin 
    ieder onderhoud wordt geregistreerd, is een 
    waardevol document dat de tweedehandswaarde 
    van de machine verhoogt.
    5.2 VOORBEREIDINGAlle service en onderhoud moet worden 
    uitgevoerd op een stilstaande machine waarvan de 
    motor is uitgeschakeld.
    Zorg dat de machine niet kan 
    wegrollen. Gebruik daarom altijd de 
    parkeerrem.
    Voorkom dat de motor onbedoeld start 
    door de bougiekabel(s) los te maken van 
    de bougie(s) en de contactsleutel te 
    verwijderen. 
    5.3 BANDENSPANNINGPas de bandenspanning op de volgende manier 
    aan:
    Voorzijde: 0,4 bar (6 psi).. 
    Achter: 1,2 bar (17 psi). 
    5.4 MOTOROLIE VERVANGENVVervang de motorolie de eerste keer na 5 
    werkuren, daarna na elke 50 werkuren of één keer 
    per seizoen. 
    Ververs de olie vaker, om de 25 draaiuren of 
    minstens één keer per seizoen, als de motor extra 
    hard of bij hoge omgevingstemperaturen moet 
    werken.
    Gebruik olie volgens de onderstaande tabel.
    Gebruik olie zonder toevoegingen.
    Vul niet te veel olie bij. Dit kan tot oververhitting 
    van de motor leiden. 
    Ververs de olie wanneer de motor warm is.Direct na het stoppen van de machine 
    kan de motorolie erg heet zijn. Laat de 
    motor daarom een paar minuten 
    afkoelen voordat u de olie aftapt.
    1. Schroef de olieaftapplug los (afb. 11).
    2. Vang de olie op in een vat. Breng die olie  vervolgens naar een milieustraat. Mors geen 
    olie op de aandrijfriemen.
    3.  Schroef de olieaftapplug vast. 
    4.  Verwijder de oliepeilstok en vul de machine  met nieuwe olie.
    Hoeveelheid olie: 
    12, 12 HST, 14 HST
    : 1,2 l
    Silent: 1,1 l
    5. Na het bijvullen van olie start u de motor en laat  u deze 30 seconden stationair draaien. 
    6. Controleer of er een olielek is.
    7. Zet de motor af. Wacht 30 seconden en  controleer dan of het oliepeil overeenkomt met 
    4.2.
    Olie SAE 10W-30
    Serviceklasse SJ of hoger 
    						
    							68
    NEDERLANDSNL
    5.5 BENZINEFILTER (8, 9:Q)Vervang het benzinefilter elk seizoen. 
    Controleer of er geen benzinelekkages zijn nadat 
    het nieuwe filter is geïnstalleerd.
    5.6 RIEMTRANSMISSIESControleer na 5 werkuren of alle riemen intact en 
    onbeschadigd zijn.
    5.7 BESTURINGDe besturing moet na 5 werkuren worden 
    gecontroleerd/afgesteld en vervolgens na elke 25 
    werkuren.
    5.7.1 Controles
    Draai het stuur kort heen en weer. Er mag geen 
    speling in de stuurkettingen zitten.
    5.7.2 Afstelling
    Stel indien nodig de stuurkabels als volgt af:
    Span de stuurkabels door de moer vaster te draaien 
    (afb. 12). Belangrijk! De schroefuiteinden van de 
    stuurkabel moeten tijdens het bijstellen worden 
    vastgehouden, zodat de kabel niet draait. Gebruik 
    een instelbare sleutel of vergelijkbaar gereedschap 
    en zet die op de schroeven aan de kabeluiteinden.
    Span de stuurkabels aan tot er geen speling meer 
    is.
    Span de stuurkabels niet te strak. Daarmee wordt 
    het sturen zwaarder, terwijl de slijtage van de 
    kabels toeneemt.
    5.8 ACCU
    Overlaad de accu nooit. Overladen kan 
    de accu beschadigen.
    Zorg dat de accupolen geen kortsluiting 
    maken,want dan kunnen er vonken en 
    brand ontstaan. Zorg dat metalen 
    sieraden niet in contact kunnen komen 
    met de accupolen.
    Als er schade is ontstaan aan de 
    behuizing, het deksel of de 
    contactpunten van de accu of als er 
    interferentie optreedt bij de strip die 
    over de kleppen ligt, moet de accu 
    vervangen worden.
    De accu wordt gereguleerd door kleppen en geeft 
    een uitgangsspanning van 12 V. De accuvloeistof 
    kan en mag niet worden gecontroleerd of 
    aangevuld. U hoeft de accu alleen maar op te 
    laden, bijvoorbeeld als u deze lang niet hebt 
    gebruikt.
    De accu moet volledig zijn opgeladen 
    voordat u deze voor de eerste keer gaat 
    gebruiken. De accu moet altijd volledig 
    opgeladen worden bewaard, anders 
    kan deze beschadigd raken.  5.8.1 Accu opladen met motor
    De accu kan als volgt worden opgeladen met de 
    dynamo van de motor.
    1. Plaats de accu in de machine zoals hieronder 
    afgebeeld.
    2. Zet de machine buiten of zorg dat de  uitlaatgassen kunnen worden afgevoerd.
    3. Start de motor volgens de instructies in de  handleiding.
    4. Laat de motor 45 minuten lopen.
    5. Zet de motor af. De accu is nu volledig  opgeladen.
    5.8.2 Accu opladen met oplader
    Als de accu wordt opgeladen met een oplader, 
    dient deze een constante spanning te hebben.
    Neem contact op met uw leverancier voor een 
    dergelijke oplader.
    De accu kan beschadigd raken als er een 
    standaard oplader wordt gebruikt. 
    5.8.3 Verwijderen/Plaatsen
    De accu zit onder de motorkap. Zie afbeelding 13.
    Bij het verwijderen of plaatsen van de accu dient u 
    rekening te houden met het volgende:
     Bij het verwijderen. Maak eerst de zwarte kabel  los van de negatieve accuklem (-). Maak daarna 
    de rode kabel los van de positieve accuklem (+).
     Bij het plaatsen. Sluit eerst de rode kabel aan op  de positieve accuklem (+). Sluit dan de zwarte 
    kabel aan op de negatieve accuklem (-).
    Als u de kabels niet in de goede 
    volgorde aansluit of losmaakt, kan er 
    kortsluiting ontstaan en kan de accu 
    beschadigd raken.
    Als u de kabels verwisselt, raken de 
    dynamo en de accu beschadigd.
    Zet de kabels stevig vast. Losse kabels 
    kunnen brand veroorzaken.
    De accu moet altijd aangesloten zijn als 
    u de motor wilt laten lopen. Anders 
    kunnen de dynamo en het elektrische 
    systeem beschadigd raken.
    5.8.4 Reiniging
    Indien de accupolen geoxideerd zijn, moeten deze 
    schoongemaakt worden. Reinig de accupolen met 
    een staalborstel en smeer ze in met vet.
    5.9 LUCHTFILTERHet voorfilter (schuimplastic filter) moet na 25 
    werkuren worden gereinigd/vervangen.
    Het luchtfilter (papierfilter) moet na 100 werkuren 
    worden gereinigd/vervangen.
    LET OP! Reinig/vervang beide filters vaker indien 
    de machine in stoffige omstandigheden moet 
    werken. 
    						
    							69
    NEDERLANDSNL
    Verwijder/installeer de luchtfilters als volgt:
    12, 12 HST, 14 HST:
    1. Verwijder de luchtfilterkap (14:R). 
    2. Demonteer het papierfilter (14:S) en het voorfilter (14:T) (= schuimplastic filter). Zorg 
    ervoor dat de carburateur niet vuil wordt. Maak 
    het luchtfilterhuis schoon.
    3. Maak het papierfilter schoon door er zachtjes  mee tegen een plat oppervlak te tikken. Indien 
    het filter erg vuil is, moet het worden 
    vervangen.
    4. Reinig het voorfilter. Indien het filter erg vuil is,  moet het worden vervangen.
    5. Monteer alles weer in omgekeerde volgorde.
    Silent:
    1. Demonteer de luchtfilterkap (9:R) door de  schroef los te draaien. 
    2. Demonteer de filters. Het voorfilter (9:B) wordt  over het luchtfilter (9:A) geplaatst. Zorg ervoor 
    dat de carburateur niet vuil wordt. Maak het 
    luchtfilterhuis schoon.
    3. Reinig het voorfilter in vloeibaar  schoonmaakmiddel en water. Wring het filter 
    uit tot het droog is. Giet een beetje olie op het 
    filter en knijp de olie erin.
    4. Maak het papierfilterhuis als volgt schoon: klop  het lichtjes tegen een vlak oppervlak. Indien het 
    filter erg vuil is, moet het worden vervangen.
    5. Monteer alles weer in omgekeerde volgorde.
    Bij het schoonmaken van de behuizing van het 
    papierfilter mogen geen perslucht of 
    oplosmiddelen op basis van petroleum worden 
    gebruikt. Hierdoor raakt het filter beschadigd.
    Gebruik geen perslucht bij het schoonmaken van 
    de behuizing van het papierfilter. Het 
    papierfilterhuis mag niet met olie worden 
    ingesmeerd. 
    5.10 BOUGIEDe bougie(s) moet(en) na elke 200 werkuren 
    worden vervangen (=bij elke tweede basic 
    service).
    Gebruik de meegeleverde bougie. 
    Maak schoon rond de bevestiging van de bougie 
    voordat u deze losmaakt.
    Bougie
    : Champion RC12YC of gelijkwaardig.
    Afstand elektroden: 0,75 mm.
    5.11 LUCHTINLAAT (8, 9:P)De motor is luchtgekoeld. Door een verstopt 
    koelsysteem kan de motor beschadigd raken. 
    Reinig de luchtinlaat van de motor na elke 50 
    werkuren. Het koelsysteem wordt bij elke basic 
    service nauwkeurig gereinigd.
    5.12 SMERENAlle smeerpunten in onderstaande tabel moeten na 
    elke 25 werkuren en na elke wasbeurt worden 
    gesmeerd.
    5.13 ZEKERINGControleer of vervang de zekering van 20 A bij 
    elektrische problemen.
    Als het probleem aanhoudt, breng de machine dan 
    naar een erkende dealer voor reparatie.
    De zekering(en) en de accu bevinden zich onder de 
    motorkap.
    6 OCTROOI - 
    ONTWERPREGISTRATIE
    Deze machine of onderdelen van deze machine 
    valt/vallen onder de volgende octrooi- en 
    ontwerpregistratie:
    9900627-2 (SE), SE00/00250 (PCT), 9901091-0 
    (SE), SE00/00577 (PCT), 9901730-3 (SE), SE00/
    00895 (PCT), 9401745-6 (SE), SE95/00525 
    (PCT), 595 7497 (US), 95920332.4 (EPC).
    99 1095 (SE), 499 11 740.9 (DE), M1990 000734 
    (IT), 577 251-253 (FR), 115325 (US).
    GGP behoudt zich het recht voor zonder vooraf-
    gaande aankondiging wijzigingen in het product 
    aan te brengen.  Onderdeel Actie Afb.
    Wiellager 3 smeernippels.(15:V)
    Gebruik een smeerpistool met 
    universeel vet.  15
    Stuurkabels Reinig de kabelen met een  staalborstel.
    Smeer de kettingen met uni-
    versele kettingspray. -
    Spannings-
    armen Smeer de lagerpunten met een 
    oliehouder terwijl alle rege-
    laars zijn geactiveerd. 
    Dit werkt het beste met twee 
    personen. 16
    Bedienings-
    kabels Smeer de uiteinden van de 
    kabels met een oliehouder ter-
    wijl alle regelaars zijn geacti-
    veerd. 
    Dit moet worden gedaan door 
    twee personen. 17 
    						
    							70
    ITALIANOIT
    1 GENERALITÀ
    Questo simbolo indica unAvvertenza. 
    In caso di inosservanza delle istruzioni 
    fornite, è possibile che ne derivino gravi 
    lesioni a persone e/o danni a cose.
    Prima di mettere in moto leggere 
    attentamente queste istruzioni per l’uso 
    e le “NORME DI SICUREZZA”.
    1.1 SIMBOLISulla macchina vengono utilizzati i seguenti 
    simboli. La loro funzione è quella di ricordare 
    all’operatore di utilizzarla con l’attenzione e la 
    cautela necessarie durante luso e la manutenzione.
    Significato dei simboliAv v e r t e n z a !
    Prima di utilizzare la macchina leggere 
    attentamente il manuale di istruzioni e il 
    manuale della sicurezza.
    Av v e r t e n z a !
    Fare attenzione ad eventuali oggetti 
    sparsi. Fare attenzione a eventuali persone 
    presenti sul posto.
    Av v e r t e n z a !
    Indossare sempre cuffie protettive.
    Av v e r t e n z a !
    Questa macchina non è destinata al 
    traffico sulla pubblica via.
    Av v e r t e n z a !
    Questa macchina può procedere con 
    un’inclinazione massima di 10°, a 
    prescindere dalla direzione.
    Av v e r t e n z a !
    Rischio di ustioni. Non toccare il 
    silenziatore / la marmitta catalitica. 
    1.2 RIFERIMENTI
    1.2.1 Figure
    Le figure in queste istruzioni per luso sono 
    numerate 1, 2, 3, e così via. 
    I componenti indicati nelle figure sono 
    contrassegnati con le lettere A, B, C, e così via.
    Un riferimento al componente C nella figura 2 
    viene indicato con la dicitura:
    “Vedere fig. 2:C.” o semplicemente “(2:C)”
    1.2.2 Intestazioni
    Le intestazioni in queste istruzioni per luso sono 
    numerate come indicato nel seguente esempio:
    1.3.1 Controllo di sicurezza generale è un 
    sottotitolo di 1.3 Controlli di sicurezza ed è 
    incluso sotto questa intestazione.
    Quando si fa riferimento alle intestazioni, in 
    genere vengono specificati solo i numeri relativi, 
    ad esempio Vedere 1.3.1.
    2 DESCRIZIONE
    2.1 AZIONAMENTOLa macchina è dotata di trazione anteriore.
    Gli attrezzi montati frontalmente sono motorizzati 
    da cinghie di trasmissione.
    2.2 STERZOLa macchina è dotata di sterzo posteriore. Lo 
    sterzo posteriore fa sì che la macchina possa girare 
    facilmente attorno agli alberi e ad altri ostacoli. Lo 
    sterzo è regolato mediante un filo.
    2.3 SISTEMA DI SICUREZZALa macchina è dotata di un sistema di sicurezza 
    elettrico. Tale sistema interrompe determinate at-
    tività che possono comportare il rischio di 
    manovre non corrette. 
    Ad es. il motore può essere avviato se il pedale 
    frizione-freno è premuto.
    Controllare sempre il funzionamento 
    del sistema di sicurezza prima delluso.
    2.4 COMANDI
    2.4.1 Sollevatore attrezzi, meccanico (1:A)
    Per passare dalla posizione di lavoro alla posizione 
    di trasporto:
    1. Premere a fondo il pedale. 
    2. Rilasciare lentamente il pedale.
    2.4.2 Freno/frizione/freno di stazionamen-to (1:B) (MAN)
    Pedale combinato freno e frizione. Tre posizioni: 1. Rilasciato.:  la trazione in 
    avanti è inserita. Inserendo una 
    marcia la macchina si muove. Il 
    freno non è inserito.
    2. Premuto a metà:  la trazione in avanti è 
    disinserita, è possibile cambiare marcia. Il freno 
    non è inserito.
    3. Completamente premuto:  la trazione in avanti 
    è disinserita. Il freno è completamente inserito.
    NOTA! Non regolare la velocità di marcia agendo 
    sul pedale della frizione e lasciandola slittare. 
    Scalare invece su una marcia più adeguata.
    2.4.3 Frizione-freno di stazionamento  (1:B) (HST)
    Non premere mai il pedale durante la 
    guida. Vi è il rischio di surriscaldare la 
    trasmissione. 
    						
    All Stiga manuals Comments (0)

    Related Manuals for Stiga Lawn Tractor 8211 0011 00 Villa 12 HST 14 HST Silent Operators Manual