Home > Global Garden Products > Lawn and Garden > Global Garden Products TransPro 3440 Instruction Manual

Global Garden Products TransPro 3440 Instruction Manual

    Download as PDF Print this page Share this page

    Have a look at the manual Global Garden Products TransPro 3440 Instruction Manual online for free. It’s possible to download the document as PDF or print. UserManuals.tech offer 230 Global Garden Products manuals and user’s guides for free. Share the user manual or guide on Facebook, Twitter or Google+.

    							121
    NEDERLANDSNL
    Omhoog brengen. Verplaats de hendel 
    naar de achterste stand tot het gereed-
    schap in de hoogste stand staat (trans-
    portstand). Laat dan de hendel los om het 
    gereedschap in de transportstand  te ver-
    grendelen.
    3.4.4.3 Hydraulische besturing (1:Aux1PTOs)Deze bedieningshendel activeert een klep die het 
    vermogen van de hydraulische pomp overbrengt 
    op aan de voorzijde gemonteerde werktuigen die 
    op de hydraulische aansluiting zijn aangesloten. 
    (1:AuxPTO). De stroomrichting wordt geregeld 
    door naar voren of naar achteren bewegen van de 
    hendel. Kan bijvoorbeeld worden gebruikt om de 
    draairichting van een werktuig te selecteren.
    In de neutrale stand van de hendel is er geen stro-
    ming naar de hydraulische aansluitingen.
    De hendel werkt alleen bij draaiende motor en 
    wanneer de hydraulische slangen voor de betref-
    fende functie van het werktuig zijn aangesloten op 
    hydraulische aansluiting (1:AuxPTO).
    3.4.4.4 Bedieningshendel voor verticale ver-grendeling van een onder de cabine 
    gemonteerd werktuig (1:Hrl)
    Deze bedieningshendel vergrendelt de hefcilinder 
    voor het onder de cabine gemonteerde werktuig, 
    bijvoorbeeld de zuigmond voor reinigingsappara-
    tuur. Dit betekent dat aan de voorzijde gemonteer-
    de werktuigen omhoog en omlaag kunnen worden 
    gebracht, zie ook 3.4.4.2, zonder dat het werktuig 
    onder de machine wordt beïnvloed.
    Vergrendel het werktuig onder de cab-
    ine niet in de lage stand, hierdoor kun-
    nen het werktuig en de machine 
    beschadigd raken bij rijden over ongel-
    ijke oppervlakken.
    3.4.4.5 Stromingsregeling (1:AuxPTO2v)De klep regelt de kracht van de stroming in de hy-
    draulische aansluiting (1:AuxPTO). Bijvoorbeeld 
    om de draaisnelheid van het werktuig aan te pas-
    sen.
    3.4.4.6 Hydraulische besturing (1:Aux1s)Deze hendel bedient bepaalde functies, afhankelijk 
    van het gemonteerde gereedschap.
    Deze hendel werkt alleen als de motor loopt en de 
    hydraulische slangen van het gereedschap met de 
    hydraulische aansluiting (1:Aux1) zijn verbonden.
    3.4.4.7 Hydraulische besturing (1:Aux2s)Deze hendel bedient bepaalde functies, afhankelijk 
    van het gemonteerde gereedschap.
    Deze hendel werkt alleen als de motor loopt en de 
    hydraulische slangen van het gereedschap als volgt 
    zijn aangesloten:
     Gereedschap aan de voorzijde op de hy-draulische aansluiting (1:Aux2f).
     Een via hydraulische aansluiting (1:Aux2ra)  voor aan de achterzijde gemonteerd werktuig of 
    via hydraulische aansluiting (1:Aux2rb) achter 
    aan de achterzijde gemonteerd werktuig.
    Zie ook 3.4.4.13
    Beide hydraulische aansluitingen aan de achterzij-
    de zijn parallel verbonden.
    3.4.4.8 Gashendel (1:D2)Voor het instellen van het toerental van de motor. Vol gas - geef altijd vol gas als u met de 
    machine aan het werk bent. 
    Stationairloop.
    3.4.4.9 Schakelaar (1:PTO1l)De schakelaar wordt gebruikt om de 
    PTO in de geactiveerde stand te beper-
    ken, zie 3.4.4.11. De schakelaar kan al-
    leen worden geactiveerd als de PTO en 
    de parkeerrem tegelijk worden geacti-
    veerd.
    Beweeg de beperker op de knop naar achteren als 
    u de voorzijde van de knop indrukt om de functie 
    te activeren.
    Deze functie wordt gebruikt om de bediener in 
    staat te stellen buiten de machine te werken, bij-
    voorbeeld met een spuitmond op een externe 
    slang.
    3.4.4.10Schakelaar (1:Gs)Deze schakelaar bedient de elektrische re-
    geling voor de maaihoogte van het maai-
    dek. 
    De schakelaar bedient het contact (1:G) met om-
    schakeling van de polariteit.
    3.4.4.11Schakelaar (1:PTO1)Hendel voor in- en uitschakelen van de aandrijving 
    van aan de voorzijde gemonteerde accessoires. 
    Twee standen:
    1. Druk op het voorste deel van de schake-
    laar - de PTO wordt geactiveerd. Het sym-
    bool licht op.
    2. Druk op het achterste deel van de scha-
    kelaar - de PTO wordt gedeactiveerd. 
    Zet de gashendel op ongeveer 1/4 van voordat u 
    de hydraulische PTO activeert. Zo voorkomt u 
    onnodige drukverhogingen in het hydraulische 
    systeem.
    De schakelaar activeert een klep die het vermogen 
    van de hydraulische pomp overbrengt op de ge-
    reedschapslift aan de voorzijde.
    Het vermogen wordt dan hydraulisch op het werk-
    stuk overgebracht via de hydraulische aansluitin-
    gen, voor (1:PTOf) of achter (1:PTOr). Beide 
    hydraulische aansluitingen zijn parallel verbon-
    den. 
    						
    							122
    NEDERLANDSNL
    3.4.4.12Schakelaar (1:Ls)De schakelaar heeft drie standen en kan 
    bijvoorbeeld voor de zandstrooier worden 
    gebruikt.
    De schakelaar regelt de functie van de elektrische 
    aansluiting voor aan de achterzijde (1:L) en de 
    elektrische aansluiting achter aan de achterzijde 
    (1:Lr). De twee elektrische aansluitingen zijn pa-
    rallel verbonden.
    3.4.4.13Schakelaar (1:Aux2fr)De schakelaar heeft twee standen en geeft 
    aan welke hydraulische aansluiting door 
    de besturing wordt bediend (1:Aux2s). 
    Hydraulische aansluiting aan de voorzijde 
    (1:Aux2f) of hydraulische aansluitingen aan de 
    achterzijde (1:Aux2ra, 1:Aux2rb). Zie ook 3.4.4.7
    3.4.5 Bedieningselementen - overige
    3.4.5.1 Hoofdschakelaar (1:M)De hoofdschakelaar bevindt zich on-
    der de motorkap aan de voorzijde.
    Schakel altijd eerst met deze hoofd-
    schakelaar de stroomvoorzienig uit 
    voordat u onderhoud aan elektrische 
    onderdelen gaat uitvoeren.
    3.4.5.2 Motorkap
    De machine alleen gebruiken met geslo-
    ten en vergrendelde kap. Anders be-
    staat er een kans op brandwonden en 
    kunt u bekneld raken.
    De motorkap bestaat uit vier afneembare delen, die 
    toegang bieden tot onderdelen van de motor. Open 
    die delen als volgt:
    Kappen aan linker- en rechterzijde (1:N)
    Verwijderen
    :
    1. Verwijder de rubberen sluitingen voor en achter  (4:D).
    2. Trek de kap omhoog, vouw deze omlaag en trek  deze naar buiten.
    Terugplaatsen
    :
    1. Laat de kap over de binnenkant van het wiel za- kken.
    2. Haak de bovenkant van de kap in de V-groef op  de machine en bevestig de positioneerpen aan 
    de onderkant.
    3. Zet de rubber banden voor en achter vast.
    Kap aan voorzijde (1:O)
    Verwijderen
    :
    1. Maak de vergrendelknoppen (4:E) los door die  een paar slagen linksom te draaien.
    2. Trek de kap naar voren omhoog.
    Terugplaatsen
    :
    1. Lijn de kap uit. 2. Bevestig de pennen van de vergrendelknoppen 
    in de openingen aan de bovenkant en draai die 
    knoppen rechtsom tot de kap stevig is vergren-
    deld.
    Grille achter (1:P)
    Ve r w i j d e r e n :
    1. Vouw de grille omlaag door de veergrendels  (1:Q) aan beide zijden van de grille los te halen.
    2. Til de grille van de flenzen.
    Terugplaatsen:
    1. Breng de grille omhoog en lijn deze uit met de  flenzen.
    2. Vouw de grille omhoog en controleer of de  veergrendels de grille in de juiste stand vastzet-
    ten.
    Bovenpaneel
    Ve r w i j d e r e n :
    1. Verwijder de kappen links en rechts.
    2.Verwijder de vier schroeven (1:T) en trek het 
    paneel omhoog.
    Terugplaatsen:
    1. Lijn het paneel uit en zet de vier schroeven vast.
    3.4.5.3 Elektrische aansluiting voor aanhanger  (1:R)
    Zevenpens aansluiting voor aanhanger. 
    3.4.5.4 Borgpennen (1:S).De machine heeft aan de voorkant en aan de ach-
    terkant bevestigingspunten voor verschillende ac-
    cessoires. Na het monteren van een accessoire 
    borgt u dat met twee borgpennen. Die pennen wor-
    den automatisch in groeven vergrendeld.
    3.4.5.5 Tankdop (3:A)De tankopening voor het bijvullen van diesel be-
    vindt zich achter de cabine.
    3.4.5.6 Deurhouder (4:C)De deurhouder zorgt dat de deur een beetje ge-
    opend blijft voor extra ventilatie.
    Als de deurhouder niet in de deu-
    ropvang valt, wordt de cabine beschad-
    igd.
    Zorg ervoor dat de deurhouder tijdens het gebruik 
    correct in de deuropvang valt.
    3.4.5.7 Ontkoppelingshendel (5:G)Hendel om de variabele transmissie uit te schake-
    len. Daarna kan de machine worden verplaatst.
    De ontkoppelingshendel mag nooit tus-
    sen de binnenste en buitenste stand 
    staan. Dit leidt tot oververhitting en be-
    schadiging van de transmissie.
    De machine mag nooit worden gesleept, 
    maar alleen indien het nodig is naar en 
    vanaf een aanhanger worden verp-
    laatst. Slepen beschadigt de transmis-
    sie.
    12V
    1
    0 
    						
    							123
    NEDERLANDSNL
    De hendel heeft de volgende twee standen:
    Naar binnen:
    De hydraulische pomp is geactiveerd voor normaal 
    gebruik.
    Naar buiten
    :
    De hydraulische olie stroomt niet door de hydrau-
    lische pomp en kan door het systeem vloeien zon-
    der dat deze pomp de doorstroming blokkeert. De 
    machine kan worden verplaatst. De doorstroming 
    is echter beperkt. Daarom is nogal wat kracht no-
    dig om de machine te verplaatsen.
    3.5 INDICATIELAMPJES
    3.5.1 Brandstofmeter (1:J1)
    De brandstofmeter toont de hoeveelheid brandstof 
    in de tank.
    3.5.2 Indicator voor zittingvering (1:J2)
    Geeft de veringsinstelling van de zitting aan. Zie 
    3.4.1.2.
    3.5.3 Remlampje (1:J3)
    Gebruik de machine nooit als het rem-
    lampje oplicht. Het lampje geldt voor 
    de parkeerrem en voor de noodrem.
    Het remlampje licht op als de parkeerrem 
    (1:C6) actief is.
    3.5.4 Urenteller PTO1 (1:J4)
    Geeft het aantal uren aan dat PTO1 geactiveerd is 
    geweest. Werkt alleen bij draaiende motor.
    3.5.5 Indicatielampje voor richtingaanwi- jzers/waarschuwingsknipperlichten 
    (1:J5)
    Het indicatielampje is een optie.
    Het lampje knippert in hetzelfde ritme als de rich-
    tingaanwijzers/waarschuwingsknipperlichten.
    3.5.6 Brandstoflampje (1:J6) Het brandstoflampje werkt alleen als de 
    motor wordt gestart.
    Het brandstoflampje waarschuwt als er minder dan 
    2,5 liter diesel in de tank zit.
    3.5.7 Oliedruklampje (1:J7). Als dit lampje oplicht moet de motor 
    onmiddellijk worden uitgezet. Bij een te 
    lage oliedruk kan de motor ernstige 
    schade oplopen.Het oliedruklampje werkt alleen als de 
    ontsteking in de bedrijfsstand staat. Het oliedruklampje waarschuwt als de oliedruk in 
    de motor zo laag wordt dat schade aan de motor 
    kan optreden. Dit lampje moet oplichten als de mo-
    tor niet loopt, omdat er dan geen oliedruk is.
    Dit lampje moet uit blijven als de motor loopt. 
    Licht het lampje op als de motor loopt, zet de mo-
    tor dan meteen uit en breng de machine naar een 
    erkende dealer voor reparatie.
    3.5.8 Motortemperatuurlampje (1:J8)
    Als de temperatuur van de motor te hoog wordt, 
    licht het temperatuurlampje op en hoort u een 
    waarschuwingstoon.
    Als dit lampje oplicht of de waarschu-
    wingstoon klinkt, mag de motor niet 
    zwaar worden belast en alleen station-
    air lopen. Risico op ernstige schade aan 
    de motor.
    Het lampje en de waarschuwingstoon 
    voor een te hoge motortemperatuur wer-
    ken alleen als de ontsteking in de bedrijfs-
    stand staat.
    Het lampje en de zoemer waarschuwen als de mo-
    tortemperatuur zo hoog wordt dat schade aan de 
    motor kan optreden.
    Als de motor loopt, moet dit lampje uit blijven en 
    de waarschuwingstoon achterwege blijven. Als tij-
    dens het werken dit lampje oplicht of de waarschu-
    wingstoon klinkt, doe dan het volgende:
     Zet de gashendel in de stand stationair. Zet de  motor  niet uit.
     Verwijder bladeren, gras of andere voorwerpen  van de buitenkant van de radiator. Zie 5.12.
     Laat de motor stationair lopen tot de temperatu- ur is gedaald, het lampje dooft en de waarschu-
    wingstoon stopt. Daarna kan de machine weer 
    normaal worden gebruikt.
     Als de temperatuur na 5 minuten nog steeds te  hoog is, zet de motor dan uit en breng de ma-
    chine naar een erkende dealer voor reparatie.
    Controleer of er voldoende koelvloeistof aanwezig 
    is. Zie 5.4.
    3.5.9 Lampje voor temperatuur van hy- draulische olie (1:J9).
    De motor mag niet worden gebruikt als 
    dit temperatuurlampje oplicht. Risico 
    op ernstige schade aan de motor.
    Het lampje voor de temperatuur van de 
    hydraulische olie werkt alleen als de ont-
    steking in de bedrijfsstand staat.
    Het lampje waarschuwt als de temperatuur van de 
    hydraulische olie zo hoog wordt dat schade aan de 
    motor kan optreden.
    Dit lampje moet uit blijven als de motor loopt. Als 
    dit lampje tijdens het werken oplicht, doe dan het 
    volgende: 
    						
    							124
    NEDERLANDSNL
     Zet de gashendel in de stand stationair. Zet de motor  niet uit.
     Verwijder bladeren, gras of andere voorwerpen  van de buitenkant van de oliekoeler. Zie 5.12.
     Laat de motor stationair lopen tot de temperatu- ur is gedaald en het lampje uit is. Daarna kan de 
    machine weer normaal worden gebruikt.
     Als de temperatuur na 5 minuten nog steeds te  hoog is, zet de motor dan uit en breng de ma-
    chine naar een erkende dealer voor reparatie.
    3.5.10 Acculampje (1:J10).
    Laat de motor nooit lopen als het acculampje 
    oplicht. In dat geval zou de accu volledig 
    worden ontladen. Het lampje voor het opladen van de accu 
    werkt alleen als de ontsteking in de be-
    drijfsstand staat.
    Het acculampje waarschuwt als de dynamo de 
    accu niet meer oplaadt. Dit lampje moet oplichten 
    als de motor niet loopt, omdat de dynamo de accu 
    dan niet bijlaadt.
    Dit lampje moet uit blijven als de motor loopt. Als 
    dit lampje tijdens het werken oplicht, wordt de 
    accu niet bijgeladen en kan de motor niet worden 
    gestart. Breng de machine voor reparatie naar een 
    erkende dealer.
    3.5.11 Urenteller motor (1:J11)
    Toont het aantal werkuren. Werkt alleen bij draai-
    ende motor.
    3.5.12 Peilglas voor hydraulische olie (8:N).Het oliepeil moet zichtbaar zijn door het kijkglas 
    als de machine horizontaal staat.
    Bij een te hoog oliepeil kan er olie uit het overver-
    loopventiel gaan lekken. Bij een te laag oliepeil 
    kan de olietemperatuur te hoog worden en schade 
    aan het hydraulische systeem optreden.
    3.5.13 Luchtfilterindicator (11:P)
    Dit indicator waarschuwt voor een verstopt lucht-
    filter. Als het indicator rood oplicht, moet het 
    luchtfilter worden vervangen. Druk na het vervan-
    gen van het filter op de knop om het indicator te re-
    setten.
    4 TOEPASSINGEN
    De machine mag alleen worden gebruikt met origi-
    nele werktuigen.
    Er zijn optionele kits leverbaar met alle onderdelen 
    die vereist zijn voor het rijden op de openbare weg. 
    De inhoud van die kits wordt afgestemd op de lo-
    kale voorschriften. Neem contact op met een er-
    kende dealer voor meer informatie en het kopen 
    van een kit.
    5 STARTEN EN RIJDEN
    De machine alleen gebruiken met geslo-
    ten en vergrendelde kap. Anders be-
    staat er een kans op brandwonden en 
    kunt u bekneld raken.
    Zorg dat er niemand bij het knikpunt 
    van de machine komt als de motor 
    loopt. U kunt ernstige verwondingen 
    oplopen als u bekneld raakt tussen het 
    voorste en achterste deel van de ma-
    chine.
    Afhankelijk van het gebruikte gereed-
    schap moeten er wellicht contragewich-
    ten op de machine worden gemonteerd. 
    De asdruk van een wielas mag nooit ho-
    ger zijn dan 70% van het totale gewicht 
    van de machine
    5.1 VOORBEREIDING OP HET GE- BRUIK
    Controleer de volgende punten voordat u de motor 
    start:
     Vul indien nodig diesel bij.
     Controleer het peil van de motorolie.
     Controleer het peil van de koelvloeistof.
     Controleer of het filterlampje gedoofd is.
     Controleer of de kraantjes van de waterscheider 
    en het brandstoffilter open zijn
     Zorg dat de waterscheider geen water bevat. Is  er water aanwezig, laat het dan weglopen.
     Controleer het oliepeil in de hydraulische tank.  Zie 3.5.12.
     Voer de algemene veiligheidscontroles uit.
     Controleer of vloeistofgevulde banden of een  contragewicht van ten minste 60 kg aan de ach-
    terzijde van de machine zijn gemonteerd alvo-
    rens te gaan rijden met het maaidek. 
     Controleer of de ontkoppelingshendel naar bin- nen gericht staat. Zie 3.4.5.7.
    Nu worden de hierboven genoemde handelingen 
    beschreven.
    5.2 BIJVULLEN
    Diesel is zeer brandbaar. Bewaar 
    brandstof altijd in een speciaal daar-
    voor bestemde tank. 
    Vul de brandstof alleen bij in de buiten-
    lucht en rook niet tijdens het bijtanken. 
    Vul de tank voordat u de motor start. 
    Verwijder nooit de brandstofdop en vul 
    de machine nooit met brandstof wan-
    neer de motor loopt of nog warm is. 
    						
    							125
    NEDERLANDSNL
    Voor de motor mag geen biodiesel 
    worden gebruikt. Neem contact op met 
    de motorleverancier voor meer infor-
    matie.
    Als u brandstof bijvult tot die in de vu-
    lopening blijft staan, kan brandstofle-
    kkage of brand optreden.
    Gebruik alleen diesel die voldoet aan de vereisten 
    in 2.1.
    1. Verwijder de tankdop (3:A).
    2. Vul diesel bij tot aan de onderkant van de vulp- ijp. Als u brandstof bijvult tot die in de vulopen-
    ing blijft staan, zal diesel gaan lekken omdat die 
    bij verhitting uitzet.
    3. Sluit de tankdop.
    5.3 MOTOROLIE CONTROLEREN
    Controleer voor elk gebruik of het oliepeil cor-
    rect is. De machine moet op een vlakke onder-
    grond staan.
    Ga als volgt te werk:
    1. Veeg de ruimte rond de oliepeilstok (7:H)  schoon en trek de peilstok omhoog.
    2. Maak de oliepeilstok schoon. 
    3. Steek de peilstok helemaal naar binnen en trek  hem weer omhoog. 
    4. Lees het oliepeil af. Het oliepeil moet tussen de  markeringen  (7:I) op de peilstok staan.
    Indien nodig de olievuldop (5:W) verwijderen en 
    olie bijvullen tot de markering.
    Gebruik olie met de graad CF of hoger, conform 
    API en volgens de onderstaande temperatuurgra-
    fiek.
    Gebruik nooit olie met toevoegingen.
    Het oliepeil mag nooit  onder de onderste marke-
    ring  komen. In dat geval kan de motor oververhit 
    raken. Als het oliepeil boven de markering staat, 
    moet u de olie tot het juiste niveau aftappen. Zie 
    6.7.
    Als het peil in orde is, plaatst u de olievuldop terug 
    en draait u deze vast.
    5.4 PEIL VAN KOELVLOEISTOF  CONTROLEREN
    Zonder koelvloeistof werkt het temper-
    atuurlampje niet. Dan werkt de motor 
    ook niet.
    Controleer voor elk gebruik of er voldoende koel-
    vloeistof aanwezig is.
    Ga als volgt te werk:
    1. Bij deze controle moet de motor afgekoeld zijn.
    2. Verwijder de grille, de motorkap links en rechts  en het bovenpaneel. Zie 3.4.5.2.
    3. Draai de radiatordop los (14:X) en controleer of  de koelvloeistof tot de vulopening staat.
    4. Draai de radiatordop weer vast.
    5. Controleer of het peil van de koelvloeistof bij  de onderste markering (11:O1) in het expansie-
    vat staat.
    Vul indien nodig koelvloeistof bij. Zie hieron-
    der.
    5.4.1 Koelvloeistof bijvullen.
    De koelvloeistof moet aan de volgende eisen vol-
    doen:
     Gebruik altijd een mengsel van koelvloeistof en  water. Gebruik nooit alleen water.
     Meng het water en de koelvloeistof zoals de  leverancier van de koelvloeistof voorschrijft.
     Gebruik nooit verschillende soorten koelv- loeistof.
     Gebruik zacht (zonder calcium), gedistilleerd of  gedemineraliseerd water.
    Bij het vullen moet de motor afgekoeld zijn.
    Als u de radiatordop verwijdert terwijl 
    de motor nog heet is, kunt u ernstige 
    brandwonden oplopen omdat heet wa-
    ter uit de radiator kan spuiten.
    Doe het bijvullen als volgt:
    1. Verwijder de grille, de motorkap links en rechts  en het bovenpaneel. Zie 3.4.5.2.
    2. Controleer of alle pakkingen in het koelsysteem  zijn bevestigd en goed zijn gesloten.
    . Controleer of alle kraantjes in het koelsysteem  zijn afgesloten en geborgd.
    4. Controleer of alle slangen van het koelsysteem  in orde zijn en goed zijn geborgd.
    5. Draai de radiatordop los (14:X).
    6. Vul de radiator langzaam bij met koelvloeistof.  Zorg dat er tijdens het bijvullen geen luchtbel-
    len ontstaan. Vul koelvloeistof bij tot die in de 
    vulopening staat.
    7. Draai de radiatordop weer vast.
    8. Open de dop van het expansievat (11:O) en vul  bij tot het peil bij de onderste markering staat, 
    want dat is het correcte peil bij een koude mo-
    tor. 
    						
    							126
    NEDERLANDSNL
    9. Sluit de dop van het expansievat.
    10.Laat de motor op bedrijfstemperatuur komen en controleer het peil in het expansievat. Het peil 
    moet nu bij de bovenste markering (11:O2) 
    staan, want dat is het correcte peil bij een opge-
    warmde motor. 
    11.Staat het peil lager dan de bovenste markering,  laat dan de motor afkoelen en vul koelvloeistof 
    bij.
    5.5 LUCHTFILTERINDICATORControleer of het filterindicator (11:P) geactiveerd 
    is. 
    Zie ook 3.5.13.
    Vervang het luchtfilter. Zie 6.13.
    5.6 WATERSCHEIDERControleer of de vlotter (10:L5) van de waterschei-
    der zich onderin bevindt.
    Zorg dat het kraantje van de waterscheider open is. 
    Zie afb. 10.
    5.7 VEILIGHEIDSCONTROLESControleer of de machine voldoet aan de eisen in 
    de volgende veiligheidscontroles.
    De veiligheidscontroles moeten vóór 
    ieder gebruik worden uitgevoerd.
    Als een van de onderdelen niet door de 
    test komt, mag u de machine niet ge-
    bruiken! Breng de machine voor 
    reparatie naar een dealer!
    5.7.1 Algemene veiligheidscontroles 5.7.2 Elektrische veiligheidscontrole
    De werking van het veiligheidssysteem 
    moet vóór elk gebruik worden gecon-
    troleerd.
    5.8 STARTEN1.  Zorg dat de PTO niet is geactiveerd. 
    2.  Houd uw voet niet op het gaspedaal. 
    3.  Zet de gashendel in de stand 1/4. 
    4.  Trap het rempedaal volledig in. Het indicatiela-mpje (1:J3) moet oplichten.
    5.  Voor starten bij lage omgevingstemperaturen  moet de motor worden voorverwarmd voordat u 
    die start. Zie 3.4.4.1. Draai de contactsleutel om 
    en start de motor.
    6. Direct na een koude start mag u de machine niet  meteen belasten of gaan rijden, omdat de hy-
    draulische olie nog te koud is.
    Laat de hydraulische olie opwarmen door de 
    motor met ¼ gas te laten draaien.  Laat de motor 
    een paar minuten lopen zoals hieronder is aan-
    gegeven...
    Voorbeeld: Bij -10 °C 18 minuten lang bij gashen-
    del in de stand ¼.
    Bij gebruik van de machine altijd vol gas geven.
    Maar voor de modellen 26H en 32H geldt het vol-
    gende:
    Zet de gashendel op ongeveer 1/4 voordat u de hy-
    draulische PTO activeert. Zo voorkomt u onnodige 
    drukverhogingen in het hydraulische systeem.
    Onderdeel Resultaat
    Brandstofslangen en 
    aansluitingen.
    Geen lekkages.
    Elektrische bedrading. Isolatie is intact. Geen mechanische schade.
    Uitlaatsysteem. Geen lekkage bij de  verbindingen.
    Alle schroeven zijn vast-
    gedraaid.
    Hydraulische slangen. Geen lekkages. Geen  schade.
    Rijd de machine 
    vooruit en achteruit en 
    laat het pedaal van de 
    bedrijfsrem omhoog 
    komen. De machine moet stoppen.
    Testrit Geen abnormale trillingen.
    Geen abnormale geluiden.
    Status ActieResultaat
    Koppelings-/rem-
    pedaal niet inge-
    drukt.
    PTO niet actief. Probeer te starten. De motor 
    mag niet 
    starten.
    Koppelings-/rem-
    pedaal niet inge-
    drukt.
    PTO actief. Probeer te starten. De motor 
    mag niet 
    starten.
    Lopende motor. 
    PTO actief. De bestuurder 
    staat op van de 
    zitting.PTO moet 
    worden 
    ontkoppeld.
    Regelaar voor ger-
    eedschapslift niet 
    in zweefstand. Probeer PTO te 
    activeren.
    PTO activ-
    eren moet 
    onmogelijk 
    zijn. 
    						
    							127
    NEDERLANDSNL
    5.9 STUURBEKRACHTIGINGDe stuurbekrachtiging zorgt ervoor dat het vermo-
    gen van het hydraulisch systeem de bewegingen 
    van het stuur ondersteunt. Dit maakt het makkelij-
    ker de machine te besturen als de motor op volle 
    kracht werkt (vol gas). 
    Als het toerental van de motor lager wordt, ver-
    mindert het effect van de stuurbekrachtiging.
    5.10 BEDIENINGSTIPSZorg altijd dat er voldoende olie in de motor aan-
    wezig is. Dat geldt met name bij het rijden op hel-
    lingen. 
    Zie “5.3”. Wees voorzichtig bij het rijden op hell-
    ingen. Start of stop niet plotseling wan-
    neer u een helling op- of afrijdt. Rijd 
    nooit dwars over een helling. Rijd van 
    boven naar beneden en van beneden 
    naar boven. 
    Rijd niet met de machine op een helling 
    met een grotere hellingshoek dan 10º.
    Neem gas terug op hellingen en als u 
    scherpe bochten maakt om te 
    voorkomen dat de machine kantelt of u 
    de controle over de machine verliest.
    Draai bij rijden in de hoogste versnel-
    ling en bij vol gas het stuur niet volledig 
    naar één kant. De machine kan dan 
    kantelen.
    Blijf met uw handen uit de buurt van de 
    stuurbekrachtiging en de zittinghouder. 
    U kunt bekneld raken en verwondingen 
    oplopen. Rijd nooit met de machine als 
    de motorkap open is.
    Afhankelijk van het gebruikte gereed-
    schap moeten er wellicht contragewich-
    ten op de machine worden gemonteerd. 
    De asdruk van een wielas mag nooit ho-
    ger zijn dan 70% van het totale gewicht 
    van de machine
    Vergrendel het werktuig onder de cab-
    ine niet in de lage stand, hierdoor kun-
    nen het werktuig en de machine 
    beschadigd raken bij rijden over ongel-
    ijke oppervlakken.
    5.11 STOPPENZorg dat de PTO wordt ontkoppeld. Trek de par-
    keerrem aan. 
    Laat de motor 1 tot 2 minuten stationair draaien. 
    Zet de motor af door de contactsleutel om te draai-
    en.
    Als u de machine onbeheerd achterlaat, 
    verwijder dan de contactsleutel. Direct na het uitzetten kan de motor 
    nog zeer heet zijn. Raak nooit de demp-
    er of andere motoronderdelen aan. Dit 
    kan ernstige brandwonden veroorzak-
    en.
    5.12 REINIGING
    Om het gevaar op brand te verkleinen 
    de motor, de demper, de accu en de 
    brandstoftank vrijhouden van gras, 
    bladeren en olie.
    Controleer de machine ook regelmatig 
    op olie- en/of brandstoflekkage. 
    Spuit nooit water onder hoge druk op 
    de machine. Hierdoor kunnen asafdich-
    tingen, elektrische onderdelen of hy-
    draulische kleppen beschadigd raken.
    Spuit nooit lucht onder hoge druk tegen 
    de radiatorvinnen. Hierdoor zal de ra-
    diator beschadigd raken. 
    Reinig de machine na gebruik. Voor het reinigen 
    gelden de volgende richtlijnen:
     Richt geen waterstralen rechtstreeks op de mo- tor. 
     Reinig de motor met een borstel en/of perslucht.
     Reinig de radiator (13:T) en de condensor  (13:V) met een zachte borstel. Grote voorwer-
    pen kunt u  met de hand verwijderen. Als de 
    koelers ernstig vervuild zijn, reinig deze dan 
    met langzaam stromend water en een geschikt 
    reinigingsmiddel.
     Start na het reinigen de machine en een eventu- eel gemonteerd maaidek om water te verwijde-
    ren dat anders lagers zou kunnen binnendringen 
    en beschadigen.
    6 ONDERHOUD
    6.1 ONDERHOUDSSCHEMAOm de machine voortdurend in goede staat te hou-
    den, de betrouwbaarheid en veiligheid te bevorde-
    ren en het milieu te ontzien, moet het hier 
    behandelde onderhoudsschema worden gevolgd.
    Reparaties moeten worden uitgevoerd door een er-
    kende dealer.
    Als het onderhoud door een erkende dealer wordt 
    uitgevoerd, wordt het professioneel gedaan en 
    worden originele vervangingsonderdelen gebruikt.
    Na elke onderhoudsbeurt door een erkende dealer 
    moet een stempel in het onderhoudsboekje worden 
    gezet. Een boekje dat “volgestempeld” is, wordt 
    een waardevol document dat de tweedehandswaar-
    de van de machine verhoogt. 
    						
    							128
    NEDERLANDSNL
    Hieronder ziet u wanneer welk onderhoud moet 
    worden uitgevoerd. Daarna wordt behandeld hoe u 
    de onderhoudsprocedures moet uitvoeren.
    6.2 ONDERDELEN.
    6.3 VOORBEREIDINGService en onderhoud moet altijd worden uitge-
    voerd aan een stilstaande machine met een uitge-
    schakelde motor.Zorg dat de machine niet kan wegrol-
    len. Gebruik daarom altijd de parkeer-
    rem.
    Zet de motor af.
    Voorkom onbedoeld starten van de mo-
    tor door de contactsleutel te verwijder-
    en. 
    6.4 WATERSCHEIDERDe waterscheider bevat een vlotter (10:L5), die in 
    de transparante houder zichtbaar is. De vlotter 
    moet zich onderin bevinden. Als de vlotter hoger 
    hangt, moet de waterscheider als volgt worden ge-
    reinigd:
    1. Sluit de kraan van de waterscheider. Zie afb. 10.
    2. Houd een bak onder de waterscheider om de uitlopende brandstof op te vangen.
    3. Open de houder door op de ring (10:L1) te  drukken.
    4. Verwijder voorzichtig de houder (10:L2), de  veer (10:L4) en de vlotter (10:L5) uit de houder.
    5. Maak de binnenkant van de houder en het  draadfilter (10:L3) goed schoon.
    6. Controleer of de O-ring onbeschadigd is en  monteer dan in de omgekeerde volgorde alle 
    onderdelen.
    7. Open de kraan.
    Maak de brandstoftank schoon als er vaak veel wa-
    ter in de waterscheider staat. Neem contact op met 
    een erkende dealer.
    6.5 BRANDSTOFFILTER (32H)1. Stop de motor en laat die afkoelen.
    2.  Sluit alle brandstofkranen.
    3. Gebruik een oliefiltersleutel om het filter (5,  6:F) een beetje los te draaien in de richting 
    (6:Dis). Verwijder het filter voorzichtig, zodat u 
    geen brandstof morst.
    Veeg eventueel weggelopen brandstof met-
    een op.
    4. Maak de ruimte rond het bevestigingsvlak van  het filter schoon.
    5. Breng op de nieuwe filterpakking een dun  laagje brandstof aan.
    6. Bevestig het nieuwe filter door het in de richt- ing (6:Ass) te draaien tot de pakking het beves-
    tigingsvlak raakt.
    7. Draai het filter dan nog een slag vaster met be- hulp van de filtersleutel.
    6.6 BANDENSPANNINGBandenspanning voor en achter: 1,5 bar.
    Kijk ook naar de bandenspanning in de gebruikers-
    handleiding van het gebruikte gereedschap.
    6.7 MOTOROLIE EN FILTER  VERVANGEN
    Direct na het stoppen van de machine 
    kan de motorolie erg heet zijn. Laat de 
    motor daarom een paar minuten afkoe-
    len voordat u de olie aftapt.
    Vervang vervolgens het oliefilter op de volgende 
    wijze:
    Onderdeel
    1e keer Interval Zie bij
    Bedrijfsuren/kal- endermaanden
    Waterscheider, con-
    troleren 50/- 6.4
    Voorfilter, reinigen 6.4
    Benzinefilter, 
    vervangen 400/- 6.5
    Bandenspanning, 
    controleren, corrig-
    eren 6.6
    Motorolie, filter, 
    vervangen 50/12 200/12 6.7
    Hydraulische olie, 
    filter, tankbeluch-
    tingsklep, vervan-
    gen/reinigen 50/12 400/12 6.8
    Wielmotoren, olie 
    verversen 50/12 200/12 6.9
    Riemtransmissies, 
    controleren 50 200/- 6.10
    Koelsysteem, reini-
    gen 1000/12 6.11
    Accu, controleren 50/- 6.12
    Luchtfilter, voorfil-
    ter reinigen 250/- 6.13
    Luchtfilter, binnen-
    filter vervangen 250/- 6.13
    Smeren 6.14
    Kleppen control-
    eren 1000/- 6.15
    Kleppen schuren 2000/- 6.15 
    						
    							129
    NEDERLANDSNL
    1. Zet de machine op een vlakke ondergrond en laat de motor op bedrijfstemperatuur komen.
    2. Schakel de motor uit en verwijder de olievuldop  (5:W).
    3. Zet een opvangbak onder de olieaftapplug  (15:Y), verwijder die plug en laat de olie in de 
    opvangbak lopen.
    4. Bij het afvoeren van de verbruikte olie moet u  zich aan de regelgeving van de lokale overheid 
    te houden.
    5. Maak rond het filter (15:Z) schoon en verwijder  het filter. Gebruik hiervoor een oliefiltersleutel.
    6. Smeer de pakking van het nieuwe filter en  schroef die pakking vast tot hij het motoropper-
    vlak raakt. Draai het filter dan nog één slag 
    vaster aan met behulp van een oliefiltersleutel.
    7. Bevestig de olieaftapplug. Aanhaalmoment 50  Nm.
    8. Vul nieuwe olie bij. Zie 5.3.
    9. Na het bijvullen van olie start u de motor en laat  deze 30 seconden stationair draaien. 
    10.Controleer of er ergens olie lekt.
    11.Zet de motor af. Wacht 30 seconden en contro- leer dan het oliepeil. Zie 5.3.
    6.8 HYDRAULISCHE OLIE EN FIL- TER VERVANGEN
    Zorg dat er geen vuilresten in het hy-
    draulische systeem komen. Daardoor 
    kunnen onderdelen van de machine 
    ernstig worden beschadigd.
    Vervang daarna de hydraulische olie en het oliefil-
    ter als volgt:
    1. Zet de machine op een vlakke ondergrond.
    2. Maak rond het filter (8:K) op de bovenkant van  de hydraulische tank grondig schoon en demon-
    teer het filter.
    3. Zet een opvangbak onder de olieaftapplug  (8:M), verwijder die plug en laat de olie in de 
    opvangbak lopen. De opvangbak moet een in-
    houd van 20 liter hebben.
    4. Bij het afvoeren van de verbruikte olie moet u  zich aan de regelgeving van de lokale overheid 
    houden.
    5. Bevestig de olieaftapplug. Aanhaalmoment 40  Nm.
    6. Tankbeluchtingsklep vervangen (8:J). De klep  wordt losgeschroefd en de nieuwe wordt in om-
    gekeerde volgorde gemonteerd.
    7. Vul nieuwe olie bij door de opening in de bov- enkant van het filter. 
    Olie: Zie 2.1.
    Oliehoeveelheid bij verversen: Zie 2.1.
    8. Monteer het filter en de volgende onderdelen: 9:K1 Pakking. Controleer of de ring onbescha- digd is. 9:K2 Nieuw filter. Na het verversen van de olie 
    moet altijd het filter worden vervangen.
    9:K3 Veer
    9:K4 Kapje
    9. Na het bijvullen van olie start u de motor en laat  u die een paar minuten lopen. Dan controleert u 
    of er ergens olie lekt.
    10.Controleer het oliepeil. Zie 3.5.12.
    6.9 OLIE VAN WIELMOTOREN  VERVERSEN
    De olie in de overbrengingsbehuizing van de wie-
    len ververst u als volgt:
    1. Zet de machine op een vlakke ondergrond.
    2. Maak de omgeving rond de 
    olieaftappluggen (17:D, E) goed schoon.
    3. Zet een opvangbak onder de olieaftapplug  (17:E), verwijder die plug en laat de olie in de 
    opvangbak lopen.
    4. Verwijder de olievuldop (17:D).
    5. Bevestig de olieaftapplug.
    Bij het afvoeren van de verbruikte olie moet u 
    zich aan de regelgeving van de lokale overheid 
    te houden.
    6. Vul nieuwe olie bij via de olievulopening.  Pomp de olie in het systeem met een oliepomp-
    je. Vul bij tot op het niveau van de olievulope-
    ning.
    De tabel in 2.1 geeft informatie over het type en 
    de hoeveelheid olie.
    7. Bevestig de olievuldop.
    8. Draai de pluggen vast met een aanhaalmoment  van 30 Nm.
    6.10 RIEMTRANSMISSIESControleer na 5 bedrijfsuren of alle riemen van de 
    machine in orde en onbeschadigd zijn.
    6.11  KOELSYSTEEM SCHOON- MAKEN
    Onderhoud moeten worden uitgevoerd door een 
    erkende dealer.
    6.12 ACCU (11:R)
    Als u accuzuur in uw ogen of op uw 
    huid krijgt, kan dit ernstig letsel 
    veroorzaken. Komt u met accuzuur in 
    aanraking, spoel dan meteen met 
    schoon water en raadpleeg een arts.
    De accu wordt gereguleerd door kleppen en geeft 
    een uitgangsspanning van 12 V. De accuvloeistof 
    kan en mag niet worden gecontroleerd of aange-
    vuld. U hoeft de accu alleen maar op te laden, bij-
    voorbeeld als u deze lang niet hebt gebruikt. 
    						
    							130
    NEDERLANDSNL
    De accu moet volledig zijn opgeladen 
    voordat u deze voor de eerste keer gaat 
    gebruiken. De accu moet altijd volledig 
    opgeladen worden bewaard, anders 
    kan deze beschadigd raken. 
    6.12.1 Accu opladen met motor
    De accu kan ook worden opgeladen met de dyna-
    mo van de motor:
    1. Plaats de accu in de machine zoals hieronder af- gebeeld.
    2. Zet de machine buiten of zorg dat de uitlaatgas- sen kunnen worden afgevoerd.
    3. Start de motor volgens de instructies in de han- dleiding.
    4. Laat de motor 45 minuten lopen.
    5. Zet de motor af. De accu is nu volledig opgelad- en.
    6.12.2 Accu opladen met oplader
    Gebruik voor het opladen van de accu een oplader 
    met een constante spanning.
    Neem contact op met uw leverancier voor een der-
    gelijke oplader.
    De accu kan beschadigd raken als er een standaard 
    oplader wordt gebruikt. 
    6.12.3 Verwijderen/Plaatsen Schakel altijd eerst met de hoofd-
    schakelaar (1:M) de stroomvoorzienig 
    uit voordat u de accu gaat losmaken.
    Als u de kabels verwisselt, raken de dy-
    namo en de accu beschadigd.
    Zet de kabels stevig vast. Losse kabels 
    kunnen brand veroorzaken.
    De accu moet altijd aangesloten zijn als 
    u de motor wilt laten lopen,  anders 
    kunnen de dynamo en het elektrische 
    systeem beschadigd raken.
    Verwijder/monteer de accu als volgt:
    1. Verwijder de linkermotorkap.
    2. Zet met de hoofdschakelaar (1:M) de stroom- voorziening uit.
    3. Maak de accukabels los en neem de accu uit de  machine.
    4. Voer deze stappen in omgekeerde volgorde uit  als u de accu weer wilt monteren. Sluit de rode 
    kabel aan op de positieve accuklem (+) en de 
    zwarte kabel op de negatieve accuklem (-).
    5. Schakel de stroomvoorziening weer in met de  hoofdschakelaar.
    6.12.4 Reiniging
    Indien de accupolen geoxideerd zijn, moeten deze 
    schoongemaakt worden. Reinig de accupolen met 
    een staalborstel en smeer ze in met vet.6.13 LUCHTFILTER, MOTORStart de motor nooit zonder luchtfilter of 
    met een beschadigd luchtfilter. Risico op 
    ernstige schade aan de motor.
    Het luchtfilter bestaat uit twee filters: 12:Q3Voorfilter
    12:Q4Binnenste luchtfilter
    LET OP!  Indien de machine in een stoffige omge-
    ving wordt gebruikt, moeten de filters vaker wor-
    den gereinigd/vervangen dan aangegeven in het 
    onderhoudsschema.
    Reinig/vervang de luchtfilters als volgt:
    1.  Verwijder het filterhuis (11:Q) door de schroef  (11:Q1) te verwijderen en vervolgens de 
    schroef op het binnenste motorframe uit de 
    groef te bewegen.
    2. Open het filterhuis door de twee klemmen  (12:Q2) los te halen.
    3. Verwijder het voorfilter (12:Q3). Laat het bin- nenfilter (12:Q4) op zijn plaats, zodat er geen 
    stof etc. in de motor kan komen als u het voor-
    filter schoonblaast.
    4. Maak het voorfilter met perslucht schoon. Ga  voorzichtig te werk, zodat het filter niet wordt 
    beschadigd. Blaas perslucht van binnen naar 
    buiten door het filter. De druk mag niet hoger 
    dan 3-5 bar zijn.
    Krijgt u het filter niet schoon of is het beschad-
    igd, koop dan een nieuw filter.
    5. Maak de binnenkant van de filterbehuizing  schoon.
    6. Als ook het luchtfilter moet worden vervangen,  neem dat dan uit de machine.
    7. Monteer alle onderdelen weer in de omge- keerde volgorde.
    8. Reset de filterindicator als die is geactiveerd.  Zie 3.5.13. 
    						
    All Global Garden Products manuals Comments (0)

    Related Manuals for Global Garden Products TransPro 3440 Instruction Manual