Home
>
Stiga
>
Lawn Mower
>
Stiga Lawn Tractor 8211 0005 90 4wd Pro25 Pro20 Pro16 Pro Svan Operators Manual
Stiga Lawn Tractor 8211 0005 90 4wd Pro25 Pro20 Pro16 Pro Svan Operators Manual
Have a look at the manual Stiga Lawn Tractor 8211 0005 90 4wd Pro25 Pro20 Pro16 Pro Svan Operators Manual online for free. It’s possible to download the document as PDF or print. UserManuals.tech offer 5898 Stiga manuals and user’s guides for free. Share the user manual or guide on Facebook, Twitter or Google+.

91 NEDERLANDSNL Het trekmechanisme mag worden belast met een verticale kracht van maximaal 100 N. De duwkracht van getrokken accessoires op het trekmechanisme mag niet groter zijn dan 500 N. LET OP! Neem vóór het gebruik van een aanhan- ger altijd contact op met uw verzekeringsmaat- schappij. LET OP! Deze machine is niet bedoeld voor rijden op de openbare weg. 4 STARTEN EN RIJDEN De machine alleen gebruiken met geslo- ten en vergrendelde kap. Anders be- staat er een kans op brandwonden en kunt u bekneld raken. 4.1 BIJVULLEN MET BENZINE Gebruik altijd loodvrije benzine. Gebruik nooit brandstof voor tweetaktmotoren. De tank heeft een inhoud van 14 liter. Door de transparante tank is het brandstofniveau makkelijk af te lezen. LET OP! Gewone loodvrije benzine is beperkt houdbaar en mag niet lange r dan 30 dagen worden bewaard. U kunt ook milieuvriendelij ke benzine gebruiken, d.w.z. gealkyleerde benzine. Dit type benzine heeft een samenstelling die mi nder schadelijk is voor mens en milieu. Benzine is uiterst brandbaar. Bewaar brandstof altijd in een speciaal daar- voor bestemde tank. Vul alleen buitenshuis benzine bij en rook niet tijdens he t bijvullen. Vul de tank voordat u de motor start. Verwij- der nooit de vuldop en vul de machine nooit met benzine wanneer de motor loopt of nog warm is. Vul de benzinetank nooit helemaal tot de rand. Laat een zekere ruimte (ten minste de gehele vul- buis plus 1-2 cm bovenin de tank) leeg, zodat de benzine, wanneer deze warm wordt, kan uitzetten zonder over te stromen. Zie afb. 8. 4.2 CONTROLEER HET OLIEPEIL Het carter is bij afleveri ng altijd gevuld met olie SAE 10W-30. Controleer voor elk gebr uik of het oliepeil cor- rect is. De machine moet op een vlakke onder- grond staan. Veeg de omgeving van de peilstok schoon. Draai de oliepeilstok los en trek deze omhoog. Veeg de oliepeilstok af. Pro 16, Pro 20, Pro25: Duw de oliepeilstok volledig naar beneden en schroef deze vast . Schroef de peilstok weer los en trek deze weer om- hoog. Lees het oliepeil af. Pro Svan: Duw de oliepeilstok volledig naar beneden maar schroef deze niet vast. Trek de peilstok weer om- hoog en lees het oliepeil af. Vul olie bij tot de FULL -streep als het oliepeil onder deze markering staat. Zie afb. 9-11. Het oliepeil mag nooit boven de “FULL”-streep komen. Een te hoog oliepeil kan de motor overver- hitten. Als het oliepeil boven de “FULL”-streep komt, moet de olie worden afgetapt tot het juiste niveau is bereikt. 4.3 VEILIGHEIDSCONTROLE Controleer of de machine voldoet aan de onder- staande veiligheidscontrole. De veiligheidscontrole moet voor ieder gebruik worden uitgevoerd. Als een van de onderd elen niet door de test komt, moet u de machine niet ge- bruiken! Breng de machine voor repa- ratie naar een servicewerkplaats! 4.3.1 Algemene veiligheidscontrole Onderdeel Resultaat Brandstofslangen en aansluitingen. Geen lekkages. Elektrische kabels. Isolatie is intact. Geen mechanische schade. Uitlaatsysteem. Geen lekkages bij aansluitin- gen.Alle schroeven zijn vastge- draaid. Olieleidingen Geen lekkages. Geen schade. Rijd de machine voor- en achteruit en laat het pedaal van de bedrijfsrem omhoog komen. De machine stopt dan. Testrit Geen abnormale trillingen. Geen abnormale geluiden.

92 NEDERLANDSNL 4.3.2 Elektrische veiligheidscontroleControleer voor elk gebruik of het be- veiligingssysteem werkt. 4.4 STARTEN 1. Open de benzinekraan. Zie 14. 2. Controleer of the bougiekabel(s) op de bou-gie(s) is/zijn geplaatst. 3. Controleer of de krachtafnemer uitgeschakeld is. 4. Houd uw voet niet op het aandrijfpedaal (3:F). 5. Zet de gashendel op vol gas. Starten van een koude mo tor - trek de choke- hendel volledig uit. Starten van een warme motor – druk de choke- hendel volledig in. 6. Trap het koppelings-/re mpedaal (3:B) volledig in. 7. Draai de contactsleutel om en start de motor. 8 Wanneer de motor is gestart, duwt u de choke- hendel geleidelijk in als u deze gebruikt hebt. 9. Laat de machine na een koude start niet onmid- dellijk belast werken, m aar laat de motor eerst een paar minuten warmdraaien. Op die manier kan de olie eerst opwarmen. Bij gebruik van de machine altijd vol gas geven. 4.5 STUURBEKRACHTIGING (PRO20, PRO25, PRO SVAN) De stuurbekrachtiging zorg t ervoor dat het vermo- gen van het hydraulisch systeem de bewegingen van het stuur ondersteunt. Dit maakt het makkelij- ker de machine te bestur en als de motor op volle kracht werkt (vol gas). Als het toerental van de motor lager wordt, ver- mindert het effect van de stuurbekrachtiging. 4.6 BEDIENINGSTIPS Controleer altijd of de juis te hoeveelheid olie in de motor zit. Dit is met name belangrijk bij het wer- ken op hellingen. Zie 4.2. Wees voorzichtig bij het rijden op hel- lingen. Start of stop niet plotseling wan- neer u een helling op- of afrijdt. Rijd nooit dwars over een helling. Rijd van boven naar beneden en van beneden naar boven. Deze machine mag op een helling van maximaal 10° rijden. Verminder de snelheid op hellingen en bij scherpe bochten om controle over de machine te houden en het risico op kan- telen te beperken. Draai bij rijden in de hoogste versnel- ling en bij vol gas het stuur niet volledig naar één kant. De machine kan dan kantelen. Blijf met uw handen uit de buurt van de middensturing en de zittinghouder. An- ders kunt u bekneld raken! Rijd nooit met de machine als de motorkap open is. 4.7 STOPPEN Schakel de krachtafnemer uit. Trek de parkeerrem aan. Laat de motor 1-2 minuten stationair draaien. Zet de motor af door de contac tsleutel om te draaien. Sluit de benzinekraan. Di t is vooral belangrijk als de machine op bijv. een aanhanger vervoerd moet worden. Als u de machine zonder toezicht ach- terlaat, moet u de bougiekabel(s) losma- ken en de contactsleutel verwijderen. Direct na gebruik kan de motor bijzon- der heet zijn. Raak de demper, de cilin- der of de koelribben niet aan. Dit kan ernstige brandwonden veroorzaken. Status Handeling Resultaat Het koppelings-/ rempedaal is niet ingetrapt. De krachtafnemer is niet ingeschakeld. Probeer te starten. De motor start niet. Het koppelings-/ rempedaal is inge- trapt. De krachtafnemer is ingeschakeld. Probeer te starten. De motor start niet. Lopende motor. De krachtafnemer is ingeschakeld. De bestuurder gaat staan. De krachtaf- nemer wordt uitgescha- keld. Lopende motor. Verwijder zekering 10 A. Zie afb. 13.De motor stopt dan. Cruise control inge- schakeld. De bestuurder gaat staan.Cruise con- trol wordt uitgescha- keld. Cruise control inge- schakeld. Het koppelings-/ rempedaal is inge- trapt.Cruise con- trol wordt uitgescha- keld. De schakelaar van de gereedschapslift staat in de neutrale stand. (geldt niet voor Pro16) Probeer de kracht- afnemer in te scha- kelen. Het is onmo- gelijk de krachtafne- mer in te schakelen.

93 NEDERLANDSNL 4.8 REINIGING Om het gevaar op brand te verkleinen de motor, de demper, de accu en de brandstoftank vrijhouden van gras, bladeren en olie. Om het gevaar op brand te verkleinen regelmatig controleren of er sprake is van olie- en/of brandstoflekkage. Reinig de machine na gebruik. Voor het reinigen gelden de volgende richtlijnen. • Als u de machine met een hogedrukreiniger rei- nigt, richt de straal dan niet rechtstreeks op de asborging, elektrische onderdelen of hydrauli- sche kleppen. • Sproei nooit rechtstreeks water op de motor. • Reinig de motor met een borstel en/of perslucht. • Reinig de luchtinlaat van de motor (9-11:W). • Alleen voor Pro25: Reinig de oliekoeler (12:X). 5 ONDERHOUD 5.1 ONDERHOUDSPROGRAMMA Om de machine voortduren d in goede staat te hou- den en zo de betrouwbaarheid te bevorderen, ook in verband met het milieu, moet het onder- houdsprogramma van STIGA worden gevolgd. De inhoud van dit programma vindt u in het bijge- voegde serviceboekje. Basic service moet altijd door een erkende service- werkplaats worden uitgevoerd. Eerste onderhoud en Intermediate Service zou door een erkende servic ewerkplaats moeten wor- den uitgevoerd, maar kan ook door de gebruiker worden gedaan. De inhoud van deze programmas staat in het serviceboekj e en de handelingen zijn beschreven onder“4 STARTEN EN RIJDEN” en hieronder. Onderhoud dat door een erkende servicewerk- plaats wordt uitgevoerd geeft u de garantie dat uw machine professioneel wordt onderhouden met originele reserveonderdelen. Na elke onderhoudsbeurt die is uitgevoerd bij een erkende servicewerkplaats krijgt u een stempel in het onderhoudsboekje. Een serviceboekje waarin ieder onderhoud wordt geregi streerd, is een waar- devol document dat de tw eedehandswaarde van de machine verhoogt. 5.2 VOORBEREIDING Alle service en onderhoud moet worden uitge- voerd op een stilstaande machine waarvan de mo- tor is uitgeschakeld. Zorg dat de machine niet kan wegrol- len. Gebruik daarom altijd de parkeer- rem. Zet de motor af. Voorkom dat de motor onbedoeld start door de bougiekabel( s) los te maken van de bougie(s) en de contactsleutel te ver- wijderen. 5.3 BANDENSPANNING Pas de bandenspanning op de volgende manier aan: Voorzijde: 0,6 bar (9 psi). Achter: 0,4 bar (6 psi). 5.4 MOTOROLIE, FILTER VERVAN- GEN Dit gedeelte bevat tabell en met de verschillende motoren die gebruikt wo rden in de STIGA Pro- reeks. Markeer de gegeve ns die voor uw machine/ motor van toepassing zijn. 5.4.1 Vervangingsintervals In de tabel hieronder staan het aantal bedrijfsuren en maanden aangegeven. Voer de betreffende han- deling uit op het moment dat zich het eerst voor- doet. Ververs de olie regelmat iger als de machine onder extreme condities of bi j hoge omgevingstempera- turen wordt gebruikt. 5.4.2 Motorolie Gebruik olie volgens de onderstaande tabel. Gebruik olie zond er toevoegingen. Vul niet te veel olie bij. Dit kan tot oververhitting van de motor leiden. Machine 1e keer Vervolgens met tussen- pozen van Pro16 Pro20 (B&S) Bedrijfsuren/maanden Olie verversen 5 uur50 uur/ 12 maanden Filter vervangen. - 100 uur Pro25 (Kohler) Bedrijfsuren/maanden Olie verversen - 100 uur Filter vervangen. - 200 uur Pro Svan (Honda) Bedrijfsuren/maanden Olie verversen 20 uur/ 1 maand100 uur/ 6 maanden Filter vervangen. -100 uur/ 6 maanden Olie SAE 10W-30 Serviceklasse SJ of hoger

94 NEDERLANDSNL Ververs de olie wanneer de motor warm is.Direct na het stop pen van de machine kan de motorolie erg heet zijn. Laat de motor daarom een paar minuten afkoe- len voordat u de olie aftapt. 1. Zet de klem op de afvoerslang. Gebruik een slangenklem of iets vergelijkbaars. Zie afb. 15- 17:Y. 2. Verplaats de klem 3 to t 4 cm op de afvoerslang en trek de bougie los. 3. Vang de olie op in een vat. LET OP! Knoei geen olie op de aandrijfrie- men. 4. Volg de lokale voorschriften voor het afvoeren van afgewerkte olie op. 5. Breng de olieaftapplug w eer aan en verplaats de klem zodat deze zich boven de plug bevindt. 6. Kijk eerst hieronder als het oliefilter moet wor- den vervangen, zie 5.4.3. 7. Verwijder de oliepeilstok en vul de machine met nieuwe olie. Hoeveelheid olie: 8. Na het bijvullen van olie start u de motor en laat u deze 30 seconden st ationair draaien. 9. Controleer of er een olielek is. 10.Zet de motor af. Wacht 30 seconden en contro- leer dan of het olie peil overeenkomt met 4.2. 5.4.3 Oliefilter Tap eerst de motorolie af en installeer de olieaftap- plug zoals hierboven beschreven. Vervang vervol- gens het oliefilter op de volgende wijze: Pro 16, Pro 20, Pro Svan: 1. Maak rond het filter schoon en demonteer het filter. 2. Bevochtig de pakking va n het nieuwe filter met olie. 3. Installeer het filter. Schroef het filter eerst zo ver vast dat de pakking de motor raakt. Draai het filter dan nog 1/2 tot 3/4 slag verder. 4. Ga verder met punt 7 onder 5.4.2 Motorolie hierboven. Pro 25: 1. Maak rond het filter schoon en demonteer het filter. 2. Plaats het nieuwe filter in een vat met het gat naar boven gericht. 3. Giet nieuwe motorolie door het gat in het filter tot onderaan het schroefdraad. 4. Wacht 1-2 minuten zodat het materiaal van het filter de olie kan absorberen. 5. Bevochtig de pakking va n het filter met olie. 6. Installeer het filter. Schroef het filter eerst zo ver vast dat de pakking de motor raakt. Draai het filter dan nog 2/3 tot 1 slag verder. 7. Ga verder met punt 7 onder 5.4.2 Motorolie hierboven. 5.5 BENZINEFILTER Pro 16, Pro 20 (Briggs & Stratton) en Pro Svan (Honda) Vervang het benzinefilte r elk seizoen. Zie afb. 17- 18:Z. Pro 25 (Kohler) Vervang het benzinefilter na 1500 werkuren. Zie afb. 19:Z. Controleer of er geen benzinelekkages zijn nadat het nieuwe filter is geïnstalleerd. 5.6 TRANSMISSIE, OLIEFILTER De olie en het filter in de hydraulische krachtover- brenging moeten regelmatig worden gecontro- leerd/aangepast of vervangen zoals aangegeven in onderstaande tabel. Type olie: Syntheti sche olie 5W-50 Olievolume bij wijzigen: ong. 4,2 liter 5.6.1 Controle - aanpassen 1. Zet de machine op een vlakke ondergrond. 2. Lees het oliepeil af op het reservoir. Zie afb. 20. Het oliepeil moet tot de lijn komen. 3. Vul indien nodig olie bij. 5.6.2 Aftappen 1. Laat de machine gedurende 10-20 minuten op verschillende snelheden lopen om de transmis- sieolie op te warmen. 2. Open de kleppen van de aandrijfassen, zoals aangegeven in afb. 21. 3. Plaats één opvangbak onde r de achteras en één onder de vooras. 4. Verwijder 2 aftappluggen uit elke as. Gebruik hiervoor een 12 mm dopsleutel. Zie afb. 22. 5. Verwijder de vuldop van de olietank. Machine Hoeveelheid olie (ongeveer) Filter niet ver-vangen Filter vervan- gen Pro16, Pro20 1,6 liter 1,7 liter Pro25 2,0 liter 2,1 liter Pro Svan 0,9 liter 1,05 liter Actie 1e keer Vervol- gens met tussenpo- zen Werkuren Niveau controleren - aanpas- sen. -50 Olie verversen. Tankfilter verversen 5 200

95 NEDERLANDSNL 6. Laat alle olie in de opvangbak lopen. 7. Trek de olie uit het onderste deel van het reser- voir met behulp van een ol ieafscheider. Zie afb. 23. 8. Lever de olie in voor verwerking volgens de plaatselijke wetgeving. 5.6.3 Oliefilter in de tank vervangen 1. Druk de filterbehuizing (24:F) in de bovenkant van de tank en duw de behuizing door de ope- ning. 2. Pak de filterbehuizi ng en de veer vast. 3. Trek het filter (24:G) uit de behuizing. 4. Controleer of de rubberen pakking (24:H) onder in het filter intact is. 5. Plaats het nieuwe filter en de veer in de behui- zing. Druk het filter in de behuizing tot het op zijn plaats klikt. 6. Plaats de eenheid terug in de tank. Het bovenste gedeelte van het filter moet vastklikken in de uitsparing in de bovenzijde van de tank. 5.6.4 Vullen 1. Controleer of de pakkingen op de 4 aftapplug- gen intact zijn. Zie afb. 22. Plaats de pluggen te- rug. Aanhaalmoment: 15-17 Nm. 2. Vul het oliereservoir met de nieuwe olie. 3. Controleer of de koppe lingshendel (6:R) in de buitenste stand (rijstand) staat. Als de motor binn en moet draaien, dient u ervoor te zorgen dat uitlaatgas- sen kunnen word en afgevoerd. 4. Zet een geschikt vat met de nieuwe olie klaar. LET OP! De olie wordt zeer snel het systeem ingezogen. Zorg dat het reservoir altijd vol is. Zorg dat er nooit lucht naar binnen gezo- gen wordt. 5. Vul het oliereservoi r met nieuwe olie. 6. Start de motor en laat deze stationair draaien. Vul de olie in het reservoir geleidelijk bij zodat het niveau constant op de juiste hoogte blijft. 7. Plaats de vuldop van de olietank terug en sluit de motorkap. 8. Plaats de kleppen van de aandrijfassen terug, zoals aangegeven in afb. 25. 9. Rijd de machine 8-10 meter vooruit en 8-10 me- ter achteruit. Als de machine van hydraulische stuurbekrachtiging is voorzien, moet u tegelij- kertijd de stuurblokkeri ng volledig inschakelen. 10.Als de machine voorzien is van een hydrauli- sche gereedschapslift, brengt u deze 3-4 keer omhoog en omlaag. 11.Pas het oliepeil in het reservoir aan. 5.7 RIEMTRANSMISSIES Controleer na 5 werkuren of alle riemen intact en onbeschadigd zijn. 5.8 BESTURING De besturing moet na 5 werkuren worden gecon- troleerd/afgesteld en ver volgens na elke 100 wer- kuren. 5.8.1 Controles Draai het stuur kort heen en weer. Er mag geen speling in de stuurkettingen zitten. 5.8.2 Afstelling Stel indien nodig de st uurkettingen als volgt af: 1. Zet de machine in de recht vooruit-stand. 2. Stel de stuurkettingen af met de twee moeren onder het middelpunt. Zie afb. 29. 3. Draai beide moeren evenveel tot er geen speling meer is. 4. Rijd de machine recht vooruit en controleer of het stuur recht staat. 5. Als het stuur verdraaid staat, maakt u de ene moer losser en de andere vaster. Span de stuurkettingen niet te strak aan. Daardoor wordt het sturen zwaarder en neemt de slijtage van de kabels toe. 5.9 ACCU Als u het zuur in uw ogen of op uw huid krijgt, kan dit ernstig letsel veroorza- ken. Als er zuur op uw lichaam terecht- komt, moet u het betreffende lichaamsdeel onmidd ellijk afspoelen met een ruime hoeveelheid water en zo snel mogelijk medische hulp zoeken. De accu wordt gereguleerd door kleppen en geeft een uitgangsspanning van 12 V. De accuvloeistof kan en mag niet worden gecontroleerd of aange- vuld. U hoeft de accu all een maar op te laden, bij- voorbeeld als u deze lang niet hebt gebruikt. De accu moet volledig zijn opgeladen voordat u deze voor de eerste keer gaat gebruiken. De accu moet altijd volledig opgeladen worden bewaard, anders kan deze beschadigd raken. 5.9.1 Accu opladen met motor De accu kan als volgt worden opgeladen met de dynamo van de motor. 1. Plaats de accu in de machine zoals hieronder af- gebeeld. 2. Zet de machine buiten of zorg dat de uitlaatgas- sen kunnen worden afgevoerd. 3. Start de motor volgens de instructies in de hand- leiding. 4. Laat de motor 45 minuten lopen. 5. Zet de motor af. De accu is nu volledig opgela- den.

96 NEDERLANDSNL 5.9.2 Accu opladen met oplader Als de accu wordt opgeladen met een oplader, dient deze een constante spanning te hebben. Neem contact op met uw leverancier voor een der- gelijke oplader. De accu kan beschadigd raken als er een stan- daard oplader wordt gebruikt. 5.9.3 Verwijderen/Plaatsen De accu zit onder de tank. Om bij de accu te kun- nen komen, demonteert u eer st de benzinetank als volgt: 1. Verwijder de motorkap. 2. Sluit de benzinekraan, zie 14. 3. Schroef de twee vleuge lmoeren (16:B) los en verwijder de klemmen. 4. Til de benzinetank voorzichtig uit de machine. Bij het verwijdere n of plaatsen van de accu dient u rekening te houden met het volgende: • Bij het verwijderen. Maak eerst de zwarte kabel los van de negatieve acc uklem (-). Maak daarna de rode kabel los van de positieve accuklem (+). • Bij het plaatsen. Sluit ee rst de rode kabel aan op de positieve accuklem (+). Sluit dan de zwarte kabel aan op de negatieve accuklem (-). Als u de kabels niet in de goede volgor- de aansluit of losmaakt, kan er kortslui- ting ontstaan en kan de accu beschadigd raken. Als u de kabels verw isselt, raken de dy- namo en de accu beschadigd. Zet de kabels stevig vast. Losse kabels kunnen brand veroorzaken. De accu moet altijd aangesloten zijn als u de motor wilt laten lopen. Anders kunnen de dynamo en het elektrische systeem beschadigd raken. Als de accu is teruggeplaat st, installeert u de ben- zinetank als volgt: Controleer of de benzineslang niet klem zit tegen de hydraulische pomp en deze niet aanraakt. De hydraulische pomp wordt zeer warm tijdens gebruik. Brandgevaar. 1. Plaats de benzinetank op de bevestiging. Zorg dat de benzineslang de hydraulische pomp niet aanraakt. 2. Installeer de klemmen en draai de vleugelmoe- ren vast (16:B). 5.9.4 Reiniging Indien de accupolen geoxideerd zijn, moeten deze schoongemaakt worden. Reinig de accupolen met een staalborstel en smeer ze in met vet.5.10 LUCHTFILTER, MOTOR 5.10.1 Luchtfilter (Pro16, Pro20) Het voorfilter (schuimplast ic filter) moet na 25 werkuren worden gereinigd/vervangen. Het luchtfilter (papierfil ter) moet na 100 werkuren worden gereinigd/vervangen. LET OP! Reinig/vervang beide filters vaker indien de machine in stoffige omstandigheden moet wer- ken. Verwijder/installeer de luchtfilters als volgt: 1. Maak voorzichtig schoon rond de luchtfilter- kap. 2. Demonteer de luchtfilterkap (26:A) door de twee klemmen te verwijderen. 3. Demonteer het filter (26:B). Het voorfilter wordt over het luchtfilter geplaatst. Zorg ervoor dat de carburateur niet vuil wordt. Maak de be- huizing van het luchtfilter schoon. 4. Maak het papierfilter schoon door er zachtjes mee tegen een plat oppervlak te tikken. Indien het filter erg vuil is, moet het worden vervan- gen. 5. Reinig het voorfilter. Indi en het filter erg vuil is, moet het worden vervangen. 6. Monteer alles weer in omgekeerde volgorde. Bij het schoonmaken van de behuizing van het pa- pierfilter mogen geen perslucht of oplosmiddelen op basis van petroleum worden gebruikt. Hierdoor raakt het filter beschadigd. 5.10.2 Luchtfilter (Pro25) Het voorfilter (schuimplast ic filter) moet na 25 werkuren worden gereinigd. Het luchtfilter (papierfil ter) moet na 100 werkuren worden vervangen. LET OP! Reinig/vervang beide filters vaker indien de machine in stoffige omstandigheden moet wer- ken. Verwijder/installeer de luchtfilters als volgt: 1. Maak voorzichtig schoon rond de luchtfilter- kap. 2. Demonteer de luchtfilterkap (27:A) door de schroef (27:B) los te draaien. 3. Demonteer de filters. Het voorfilter (27:C) wordt over het luchtfilter (27:D) geplaatst. Zorg ervoor dat de carburateur niet vuil wordt. Maak het luchtfilterhuis schoon. 4. Reinig het voorfilter (27:C) in vloeibaar schoonmaakmiddel en wate r. Wring het filter uit tot het droog is. Giet een beetje olie op het filter en knijp de olie erin. 5. Monteer alles weer in omgekeerde volgorde. Controleer of de rubbere n afdichting (27:E) niet is beschadigd. Vervang de afdichting indien no- dig.

97 NEDERLANDSNL 5.10.3 Luchtfilter (Pro Svan) Reinig het luchtfilter om de 3 maanden of om de 50 werkuren, afhankelijk van wat het eerst van toepassing is. Reinig het papierfilter jaarlijks of om de 200 werkuren, afhankelijk van wat het eerst van toepassing is. Let op! Reinig beide filters vaker indien de machine in stoffige omstandigheden moet werken. 1. Verwijder de luchtfilterkap (afb. 28). 2. Demonteer het papierfilt er en het voorfilter (= schuimplastic filter). Zorg ervoor dat de carburateur niet vuil wordt. Maak het luchtfilterhuis schoon. 3. Reinig het voorfilter in vloeibaar schoonmaakmiddel en water. Wring het filter uit tot het droog is. Giet een beetje olie op het filter en knijp de olie erin. 4. Maak het papierfilterhui s als volgt schoon: klop het lichtjes tegen een vl ak oppervlak. Indien het filter erg vuil is, moet het worden vervangen. 5. Monteer alles weer in omgekeerde volgorde. Bij het schoonmaken van het papierfilterhuis mogen geen oplosmiddelen op basis van petroleum worden gebruikt. Deze reinigers kunnen het filter vernielen. Gebruik geen perslucht bij het schoonmaken van het papierfilterhuis. Het papierfilterhuis mag niet met olie worden ingesmeerd. 5.11 BOUGIE De bougie(s) moet(en) na elke 2000 werkuren worden vervangen (=bij elke tweede basic servi- ce). Maak schoon rond de bevestiging van de bougie voordat u deze losmaakt. Bougie : Pro16, Pro20, Pro25 : Champion RC12YC of ge- lijkwaardig. Pro Svan : NGK BPR5ES of DENSO W16EPR-U Afstand elektroden : 0,75 mm. 5.12 LUCHTINLAAT Zie 9-11:W. De motor is luchtgekoeld. Door een verstopt koelsysteem kan de motor beschadigd ra- ken. Reinig de luchtinlaat van de motor na elke 50 werkuren. Het koelsysteem wordt bij elke basic service nauwkeurig gereinigd. 5.13 SMEREN Alle smeerpunten in onders taande tabel moeten na elke 50 werkuren en na elke wasbeurt worden ge- smeerd. 5.14 ZEKERINGEN Als een van de onderstaande problemen optreedt, moet u de betreffende zek ering vervangen. Zie afb. 13. 6 OCTROOI - ONTWERPREGIS- TRATIE Deze machine of onderdelen van deze machine valt/vallen onder de volg ende octrooi- en ontwer- pregistratie: SE9901091-0, SE9901730-3, SE9401745-6, US595 7497, FR772384, DE69520215.4, GB772384, SE0301072-5, SE04/000239 (PCT), SE0401554-1. GGP behoudt zich het recht voor zonder vooraf- gaande aankondiging wijzigingen in het product aan te brengen. Onderdeel Actie Afb. Wiellager 2 smeernippels. Gebruik een smeerpistool met universeel vet. Pomp tot het vet eruit komt. 30 Middelpunt 4 smeernippels. Gebruik een smeerpistool met universeel vet. Pomp tot het vet eruit komt. 31 Stuurkettin- gen Reinig de kettingen met een staalborstel. Smeer de kettingen met univer- sele kettingspray. - Spannings- armen Smeer de lagerpunten met een oliehouder terwijl alle regelaars zijn geactiveerd. Dit werkt het beste met twee per- sonen. 32 Bedienings- kabels Smeer de uiteinden van de kabels met een oliehouder terwijl alle regelaars zijn geactiveerd. Dit moet worden gedaan door twee personen. 33 Probleem Zekering De motor start niet of slaat meteen weer af. De accu is opgeladen. 10 A De zandstrooier en elektrische maai- hoogte-instelling werken niet. 20 A Geen enkele elektrische functie werkt. De accu is opgeladen. 30 A

98 ITALIANOIT 1 GENERALITÀ Questo simbolo indica unAvvertenza. In caso di inosservanza delle istruzioni fornite, è possibile che ne derivino gravi lesioni a persone e/o danni a cose. Prima di mettere in moto leggere atten- tamente queste istruzioni per l’uso e le “NORME DI SICUREZZA”. 1.1 SIMBOLI Sulla macchina vengono utilizzati i seguenti sim- boli. La loro funzione è quella di ricordare all’ope- ratore di utilizzarla con l’attenzione e la cautela necessarie durante luso e la manutenzione. Significato dei simboli Avvertenza! Prima di utilizzare la macchina leggere at- tentamente il manuale di istruzioni e il manuale della sicurezza. Avvertenza! Fare attenzione ad eventuali oggetti spar- si. Fare attenzione a eventuali persone presenti sul posto. Avvertenza! Indossare sempre cuffie protettive. Avvertenza! Questa macchina non è destinata al traffi- co sulla pubblica via. Avvertenza! Questa macchina, con accessori originali installati, può procedere con un’inclina- zione massima di 10°, a prescindere dalla direzione. Avvertenza! Vi è il rischio di le sioni da schiacciamen- to. Tenere mani e piedi lontani dal giunto articolato dello sterzo. Avvertenza! Rischio di ustioni. Non toccare il silenzia- tore / la marmitta catalitica. 1.2 RIFERIMENTI 1.2.1 Figure Le figure in queste istruz ioni per luso sono nume- rate 1, 2, 3, e così via. I componenti indicati nell e figure sono contrasse- gnati con le lettere A, B, C, e così via. Un riferimento al compone nte C nella figura 2 vie- ne indicato con la dicitura 2:C. 1.2.2 Intestazioni Le intestazioni in queste istruzioni per luso sono numerate come indicato nel seguente esempio: 1.3.1 Controllo di sicurezza generale è un sotto- titolo di 1.3 Controlli di sicurezza ed è incluso sotto questa intestazione. Quando si fa riferimento al le intestazioni, in gene- re vengono specificati solo i numeri relativi, ad esempio Vedere 1.3.1. 2 DESCRIZIONE 2.1 AZIONAMENTO La macchina ha 4 ruote motrici. La potenza dal motore alle ruote motrici viene trasmessa idrauli- camente. Il motore aziona una pompa dellolio che pompa lolio attraverso gli assali posteriore e ante- riore. Lassale anteriore e quello posteriore sono collega- ti in serie, il che signifi ca che le ruote anteriori e quelle posteriori ruotano alla stessa velocità. Per agevolare la sterzata, entrambi gli assali sono dotati di differenziale. Gli attrezzi montati front almente sono motorizzati da cinghie di trasmissione. 2.2 STERZO La macchina è articolata. Ciò significa che il telaio è diviso in una sezione an teriore e in una posteriore che possono essere sterzate in relazione luna con laltra. Lo sterzo articolato fa sì che la macchina possa gi- rare attorno agli alberi e ad altri ostacoli con un raggio di sterzata es tremamente ridotto. 2.3 SISTEMA DI SICUREZZA La macchina è dotata di un sistema di sicurezza elettrico. Tale sistema interrompe determinate atti- vità che possono comportare il rischio di manovre non corrette. Ad es. il motore può essere avviato se il pedale fri- zione-freno è premuto. Controllare sempre il funzionamento del sistema di sicurezza prima delluso. 2.4 COMANDI 2.4.1 Sollevatore attrezzi, meccanico (3:C)(Pro16) Per passare dalla posizione di lavoro alla posizione di trasporto: 1. Premere a fondo il pedale. 2. Rilasciare lentamente il pedale. 2.4.2 Sollevatore attrezzi, idraulico (5:M) (Pro20, Pro25 e Pro Svan) Il sollevatore idraulico pe r gli attrezzi è attivo sol- tanto quando il motore è acce so e i pedali della fri- zione e del freno non sono pr emuti. Il controllo del sollevatore degli attrezzi avviene tramite la leva (5:M). La leva può assumere le seguenti quattro posizioni:

99 ITALIANOIT Posizione oscillante. Portare la leva nel- la posizione più avan zata, dove si blocca. A questo punto lattrezz o vine abbassato fino alla posizione oscillante. In questultima, esso poggia sempre al suolo esercitando la stessa pressione, ed è in grado di seguire il profilo del terreno. Utilizzare la posizione oscillante durante lesecuzione dei lavori. Abbassamento . Lattrezzo si abbassa, indipendentemente dal suo peso. Bloccaggio nella posi zione di traspor- to . Dopo il sollevamento e labbassamen- to, la leva è ritornata nella posizione di folle. Lattrezzo viene bloccato nella po- sizione di trasporto. Sollevamento . Portare la leva nella posi- zione più arretrata, fino a quando lattrez- zo si trova nella posizione più alta (posizione di traspor to). Rilasciare quin- di la leva per bloccar la nella posizione di trasporto. 2.4.3 Frizione-freno di stazionamento (3:B) Non premere mai il pedale durante la guida. Vi è il rischio di surriscaldare la trasmissione. Il pedale (3:B) può assumere le tre posizioni seguenti: • Rilasciato . La frizione non è at tivata. Il freno di stazionamento non è attivato. • Premuto a metà . La trazione in avanti è disin- serita. Il freno di stazionamento non è attivato. • Completamente premuto . La trazione in avan- ti è disinserita. Il fre no di stazionamento è com- pletamente attivato ma non bloccato. Questa posizione viene utilizzata anche come freno di emergenza. 2.4.4 Fermo del freno di stazionamento (3:A) Il fermo blocca il pedale “frizione-freno” in posizione completamente premuta. Questa funzione vien e utilizzata per bloc- care la macchina su pe ndii, durante il tra- sporto, ecc, quando il motore è fermo. Bloccaggio: 1. Premere a fondo il pedale (3:B). 2. Spostare il fermo (3:A) verso destra. 3. Rilasciare il pedale (3:B). 4. Rilasciare il fermo (3:A). Sbloccaggio: Premere e rilasciare il pedale (3:B). 2.4.5 Freno di servizio-trazione (3:F) Se la macchina non frena come previsto quando il pedale è rilasciato, utilizzare il pedale sinistro (3:B) come freno di emergenza. Il pedale (3:F) determina il rapporto di trasmissio- ne tra il motore e le ruot e di trasmissione (= velo- cità). Quando il pedale è rilasciato, il freno di servizio è attivato. 1. Premendo il pedale in avanti, la macchina avanza. 2. Quando sul pedale non è pre- sente un carico la macchina è ferma. 3. Premendo il pedale indietro, la macchina procede in retro- marcia. 4. Riducendo la pressione sul pe- dale, la macchina frena. Sulla sezione superiore de l pedale è presente una piastra di regolazione ch e dispone di tre (3) posi- zioni per adeguarsi al piede del conducente. 2.4.6 Volante (3:D) L’altezza del volante è regolabile in modo infinite- simale. Svitare la manopol a di regolazione (3:E) dello sterzo per sollevare o abbassare il volante nella posizione desiderata. Serrare. Non regolare il volante durante la mar- cia. Non girare mai il volante quando la macchina è ferma con un attrezzo ab- bassato. Vi è il risc hio di carichi anoma- li sul servosterzo e sugli organi dello sterzo. 2.4.7 Comando del gas (4, 5:G) Comando per regolare il regime del motore. 1. Pieno gas - da utilizzare sempre durante l’impiego della macchina. 2. Minimo. 2.4.8 Comando dellaria (4, 5:H) Comando per chiudere l’aria in caso di partenze a freddo. 1. Comando completamente in fuori - chiusa la farfalla dell ’aria nel carburatore. Per avviamento a freddo. 2. Comando spinto in dentro – farfalla aperta. Per partenze a caldo e durante la guida. Quando il motore è caldo, non procedere con l’aria chiusa.

100 ITALIANOIT 2.4.9 Blocchetto di accensione/faro(4, 5:I) Il blocchetto di accensione è usato per avviare e ar- restare il motore. Funge anche da interruttore per il faro. Non lasciare la macchina con la chiave nella posizione 2 o 3. Vi è il rischio di in- cendio - il carburante può entrare nel motore attraverso il carburatore - e che la batteria si scarichi e subisca dei dan- ni. Quattro posizioni: 1. Posizione di arresto - il motore è in cor- tocircuito. La chiave può essere estratta. 2. Posizione di marcia - faro acceso. 3. Posizione di marcia - faro non acceso. 4. Posizione di avviamento - girando ulte- riormente la chiave parte il motorino di avviamento. Quando il motore è in moto, rilasciare la chiave, che torna in posizione di marcia 3. Girare la chiave sulla posizione 2 per ac- cendere il faro. 2.4.10 Presa di forza (4, 5:K) La presa di forza non deve essere mai inserita quando il sollevatore attrezzi anteriore è nella sua posizione di tra- sporto. Ciò distruggerà la trasmissione a cinghia. Interruttore per l’inserime nto e l’esclusione della presa di forza elettrom agnetica per l’azionamento degli accessori montati fr ontalmente. Due posizio- ni: 1. Premere la parte anteriore dell’interrut- tore - si inserisce la presa di forza. Il sim- bolo si illumina. 2. Premere la parte pos teriore dell’inter- ruttore - si disinserisce la presa di forza. 2.4.11 Contaore (2:P) Indica le ore di guida effe ttuate. È attivo soltanto a motore in moto. 2.4.12 Acceleratore a mano (4, 5:N) (Pro16, Pro20, Pro25) Interruttore per attivare l’acceleratore a mano. Lacceleratore a mano consente di bloccare il peda- le (3:F) nella posizione desiderata. 1. Premere il pedale (3:F) fino a raggiun- gere la velocità desi derata. Premere poi la parte anteriore dell’inte rruttore per attiva- re l’acceleratore a ma no. Il simbolo si illu- mina. 2. Escludere lacceleratore a mano rila- sciandolo con il peda le (3:B) o premendo la parte posteriore dellinterruttore. 2.4.13 Regolazione dell altezza di taglio (4, 5:J) La macchina è dotata di un comando per l’utilizzo del piano di taglio con re golatore elettrico dell’al- tezza di taglio. L’interruttore permette la regolazione continua dell’altezza di taglio. Il piano di taglio è collegato al contatto (2:Q). 2.4.14 Rastrello posteriore (5:L) (Pro20, Pro25, Pro Svan) La macchina è dotata di un comando per la regolazione elettrica di un rastrello posteriore (disponibile come accessorio). L’interruttore permette di sollevare ed abbassare il rastrello posteriore. I cavi per collegare il rastrello posteriore alla macchina sono ubicati sul retro della macchina, sul lato superior e del paraurti a sinistra. 2.4.15 Spandisabbia (5:O) (Pro20, Pro25, Pro Svan) La macchina è predisposta per l’utilizzo di uno spandisabbia elettrico ( accessorio opzionale). Questo interruttore si utilizza per inserire e disinserire lo spandisabbia. I cavi per collegare lo spandisabbia sono ubicati sul retro della macchina. 12V