Stiga PARK 4WD PRO 23 PRO 20 PRO 16 PRO SVAN Instructions Manual
Have a look at the manual Stiga PARK 4WD PRO 23 PRO 20 PRO 16 PRO SVAN Instructions Manual online for free. It’s possible to download the document as PDF or print. UserManuals.tech offer 5898 Stiga manuals and user’s guides for free. Share the user manual or guide on Facebook, Twitter or Google+.

81 NEDERLANDSNL 1 ALGEMEEN Dit symbool geeft een WAARSCHU- WING weer. Als de instructies niet nauwkeurig worden opgevolgd, kan dit leiden tot ernstige persoonlijke verwon- dingen en/of schade. Voordat u deze machine in gebruik neemt, moet u de gebruiksaanwijzing en de meegeleverde VEILIGHEIDS- VOORSCHRIFTEN zorgvuldig door- nemen. 1.1 SYMBOLENOp de machine ziet u de volgende symbolen om u eraan te herinneren dat voorzichtigheid en oplet- tendheid bij gebruik en tijdens onderhoud geboden is. Betekenis van de symbolen:Waarschuwing! Lees vóór gebruik van de machine de ge- bruikershandleiding en de veiligheids- voorschriften. Waarschuwing! Kijk uit voor weggegooide voorwerpen. Houd omstanders op afstand. Waarschuwing! Draag altijd gehoorbescherming. Waarschuwing! Deze machine is niet bedoeld voor rijden op de openbare weg. Waarschuwing! U mag met de machine, uitgerust met de originele accessoires, niet rijden op een helling met een grotere hellingshoek dan 10º. Waarschuwing! Knelgevaar. Blijf met uw handen uit de buurt van de middensturing. Waarschuwing! Kans op brandwonden. Raak de geluid- demper/katalysator niet aan. 1.2 VERWIJZINGEN 1.2.1 Afbeeldingen De afbeeldingen in deze gebruikershandleiding zijn genummerd met 1, 2, 3 etc. Onderdelen in afbeeldingen worden aangegeven met A, B, C etc. Een verwijzing naar onderdeel C in afbeelding 2 wordt als volgt weergegeven: “2:C”. 1.2.2 Titels De titels in deze gebruikershandleiding zijn op de volgende manier genummerd: “1.3.1 Algemene veiligheidscontrole” is een subti- tel van “1.3 Veiligheidscontrole” en wordt onder deze titel vermeld. Wanneer naar een titel wordt verwezen, wordt al- leen het nummer van deze titel aangegeven. Bij- voorbeeld “Zie 1.3.3”. 2 BESCHRIJVING 2.1 AANDRIJVINGDe machine heeft vierwielaandrijving. Het vermo- gen van de motor wordt hydraulisch op de wielen overgebracht. De motor stuurt een oliepomp aan die olie naar de achter- en voorassen pompt. De voor- en achterassen zijn seriegeschakeld, wat betekent dat de voor- en achterwielen op dezelfde snelheid draaien. Om het draaien te vergemakkelijken zijn beide as- sen voorzien van een differentieel. Gereedschap dat aan de voorzijde is gemonteerd wordt aangestuurd door aandrijfriemen. 2.2 BESTURINGDe machine is aangedreven. Dit betekent dat het chassis is verdeeld in een voor- en een achterge- deelte die ten opzichte van elkaar kunnen draaien. Knikbesturing houdt in dat de machine langs bo- men en andere obstakels kan rijden met een ex- treem kleine draaicirkel. 2.3 BEVEILIGINGSSYSTEEMDe machine is uitgerust met een elektrisch beveili- gingssysteem. Dit systeem onderbreekt bepaalde activiteiten die door onjuiste handelingen gevaar- lijke situaties kunnen veroorzaken. De motor kan bijvoorbeeld alleen gestart worden als het koppelings-/rempedaal is ingedrukt. Controleer voor elk gebruik of het be- veiligingssysteem werkt. 2.4 BEDIENING 2.4.1 Gereedschapslift, mechanisch (3:C)(Pro16) U kunt als volgt schakelen tussen de werkpositie en de transportpositie: 1. Trap het pedaal volledig in. 2. Laat het pedaal langzaam los.

82 NEDERLANDSNL 2.4.2 Gereedschapslift, hydraulisch (5:M)(Pro, Pro23, Pro Svan) De hydraulische gereedschapslift werkt alleen als de motor loopt en het koppelingspedaal en de par- keerrem niet zijn ingetrapt. De gereedschapslift wordt bediend met de hendel (5:M). De hendel heeft de volgende vier standen: Zweefstand . Zet de hendel in de voorste stand, waar deze wordt vergrendeld. De gereedschapslift is nu omlaag gebracht in de zweefstand. In de zweefstand steunt het gereedschap altijd met dezelfde druk op de grond en kan het de contouren van de grond vol- gen. Gebruik de zweefstand bij het uitvoeren van werkzaamheden. Omlaag brengen . Het gereedschap gaat onafhankelijk van het gewicht naar bene- den. Vergrendelen in transportstand . De hendel staat in de neutrale stand na het omhoog en omlaag brengen. Het gereed- schap is vergrendeld in de transport- stand. Omhoog brengen. Verplaats de hendel naar de achterste stand tot het gereed- schap in de hoogste stand staat (trans- portstand). Laat dan de hendel los om het gereedschap te vergrendelen in de trans- portstand. 2.4.3 Koppeling - parkeerrem (3:B) Druk nooit op het pedaal tijdens het rij- den. De krachtoverbrenging kan dan oververhit raken. Het pedaal (3:B) heeft de vol- gende drie standen: Omhoog . De koppeling is niet geactiveerd. De parkeerrem is niet geactiveerd. Voor de helft ingetrapt. Voorwaarts rijden uit- geschakeld. De parkeerrem is niet geactiveerd. Volledig ingetrapt . Voorwaarts rijden uitgescha- keld. De parkeerrem is geactiveerd maar niet ver- grendeld. Deze stand wordt ook gebruikt als noodrem. 2.4.4 Vergrendeling, parkeerrem (3:A) De vergrendeling vergrendelt het koppe- lings-/rempedaal in de ingetrapte stand. Deze functie wordt gebruikt om de machi- ne te vergrendelen op hellingen, tijdens transport enz., als de motor niet draait. Vergrendelen: 1. Trap het pedaal (3:B) volledig in. 2. Verplaats de vergrendeling (3:A) naar rechts. 3. Laat het pedaal (3:B) los. 4. Laat de vergrendeling (3:A) los. Ontgrendelen: Trap het pedaal (3:B) volledig in en laat het weer los. 2.4.5 Rijden - bedrijfsrem (3:F) Als de machine niet remt zoals ver- wacht als het pedaal wordt losgelaten, moet het linkerpedaal (3:B) worden ge- bruikt als noodrem. Het pedaal regelt de versnelling tussen de motor en de wielen (= de snelheid). Wanneer het pedaal om- hoog staat, wordt de bedrijfsrem geactiveerd. 1. Pedaal voorwaarts – de machine gaat vooruit. 2. Pedaal onbelast – de machine staat stil. 3. Pedaal achterwaarts – de machine rijdt achteruit. 4. Minder druk op het pedaal – de machine remt. Op het bovenste gedeelte van het pedaal bevindt zich een passtuk. Deze pasplaat kan in drie standen worden gezet, aangepast aan de voet van de be- stuurder. 2.4.6 Stuur (3:D) De hoogte van het stuur is volledig instelbaar. Draai de instelknop (3:E) op de stuurkolom los en stel het stuur op de gewenste stand in. Draai de knop weer vast. Verstel het stuur nooit tijdens het rij- den. Draai nooit aan het stuur als de machi- ne stilstaat en het gereedschap ín de werkstand staat. De kans bestaat dat het stuurbekrachtigingmechanisme wordt overbelast. 2.4.7 Gashendel (4, 5:G) Voor het instellen van de toerentallen. 1. Vol gas - bij gebruik van de machine al- tijd vol gas geven. 2. Stationairloop . 2.4.8 Chokehendel (4, 5:H) Trekhendel om te choken bij koude start. 1. Hendel volledig uitgetrokken - choke- klep in de carburateur gesloten. Voor kou- de start. 2. Hendel ingedrukt. Chokeklep open. Voor starten met warme motor en tijdens het rijden. Rijd nooit met uitgetrokken choke als de motor warm is.

83 NEDERLANDSNL 2.4.9 Contactslot/koplamp (4, 5:I) Het contactslot wordt gebruikt om de motor te star- ten en uit te schakelen. Het contactslot is ook de schakelaar voor de koplamp. Laat de sleutel niet in stand 2 of 3 op de machine zitten. Er is dan brandgevaar omdat brandstof in de motor kan lopen via de carburateur en de accu kan ont- laden en worden beschadigd. Vier standen: 1. Stopstand - de motor is kortgesloten. De sleutel kan verwijderd worden. 2. Rijstand - de koplamp brandt. 3. Rijstand - de koplamp brandt niet. 4. Startstand - de elektrische startmotor wordt geactiveerd op het moment dat de sleutel in de veerbelaste startstand wordt gedraaid. Laat de sleutel teruggaan naar rijstand 3 wanneer de motor gestart is. Draai de sleutel naar stand 2 om de kop- lamp in te schakelen. 2.4.10 Krachtafnemer (4, 5:K) De krachtafnemer mag nooit ingescha- keld zijn wanneer het aan de voorzijde gemonteerde gereedschap in de trans- portstand staat. Dit beschadigt de riem- transmissie. Schakelaar voor in- en uitschakelen van de elektro- magnetische krachtafnemer voor gebruik van aan de voorzijde gemonteerde accessoires. Twee stan- den: 1. Druk op het voorste deel van de scha- kelaar - de krachtafnemer wordt inge- schakeld. Het symbool brandt. 2. Druk op het achterste deel van de schakelaar - de krachtafnemer wordt uit- geschakeld. 2.4.11 Urenteller (2:P) Laat het aantal werkuren zien. Werkt alleen bij draaiende motor. 2.4.12 Instelling maaihoogte (4, 5:J) De machine is uitgerust met een mechanisme voor het gebruik van een maaidek met elektrische maai- hoogte-instelling. De schakelaar wordt gebruikt om de maai- hoogte traploos in te stellen. Het maaidek is aangesloten op het contact (2:Q). 2.4.13 Grashark (4, 5:L) De machine is uitgerust met een mechanisme voor het gebruik van een elektrische in hoogte verstel- bare grashark (als accessoire verkrijgbaar). De schakelaar wordt gebruikt om de hark in hoogte te verstellen. Kabels voor het aansluiten van de gras- hark vindt u aan de achterzijde van de ma- chine, links van de bovenzijde van de bumper. 2.4.14 Zandstrooier (4, 5:O) De machine is uitgerust met een mechanisme voor het gebruik van een elektrisch instelbare zand- strooier (accessoire). De schakelaar wordt gebruikt om de strooier te starten en te stoppen. De kabels voor het aansluiten van de zandstrooier bevinden zich op de achterzijde van de machine. 2.4.15 Koppelingshendel (6:R) Hendel om de traploze transmissie uit te schake- len. Hiermee kunt u de machine handmatig ver- plaatsen zonder de motor te gebruiken. De ontkoppelingshendel mag nooit tus- sen de binnenste en buitenste stand staan. Dit leidt tot oververhitting en be- schadiging van de transmissie. Twee standen: 1. Hendel naar buiten - trans- missie ingeschakeld voor nor- maal gebruik. U hoort een klik als de hendel in deze stand wordt vergrendeld. 2. Hendel naar binnen – transmissie is uitgescha- keld. De machine kan handmatig worden ver- plaatst. De machine mag niet over lange afstanden of met hoge snelheid worden gesleept. Hierdoor kan de versnellingsbak worden beschadigd. 2.4.16 Zitting (1:T) De zitting kan worden opgeklapt en naar voor of achter worden geschoven. De zit- ting kan als volgt worden ingesteld: 1. Beweeg de hendel (1:S) omhoog. 2. Breng de zitting in de gewenste stand. 3. Laat de hendel (1:S) los om de zitting te vergrendelen. De zitting is voorzien van een beveiligingsschake- laar die is aangesloten op het beveiligingssysteem van de machine. Dit houdt in dat bepaalde gevaar- lijke functies niet werken als er niemand op de zit- ting zit. Zie ook 4.3.2. 12 V

84 NEDERLANDSNL 2.4.17 Motorkap (7:U)De machine heeft een motorkap die geo- pend kan worden, zodat de benzinekraan, accu en motor makkelijk bereikbaar zijn. De motorkap is vergrendeld met een rub- beren band. De motorkap gaat als volgt open: 1. Maak aan de voorzijde van de kap de rubberen band (7:V) los. 2. Til de motorkap omhoog. Bevestig alles weer in omgekeerde volgorde. De machine alleen gebruiken met geslo- ten en vergrendelde kap. Anders be- staat er een kans op brandwonden en kunt u bekneld raken. 2.4.18 Snelsluiting (15:H) De snelsluitingen kunnen worden geschei- den, waardoor er zeer eenvoudig van hulpmiddel gewisseld kan worden. De snelsluitingen zorgen ervoor dat het maaidek gemakkelijk kan wisselen tussen de twee standen: Normale stand met volledig aangespannen riem. 4 cm achter de normale stand met losse riem, zodat het maaidek dichter bij de basismachine komt. Omdat de riemspanner loskomt van de riem, ver- eenvoudigen de snelsluitingen de vervanging van de riem en het maaidek en wordt het omschakelen naar de reinigingsstand en de servicestanden ge- makkelijker. Spanning van riem halen: 1. Verwijder de borgpennen (15:G) aan beide zij- den. 2. Open de snelsluitingen door de achterste ge- deelten met uw hiel naar beneden te drukken. Zie (15:F). Als de snelsluitingen geopend zijn, rus- ten de maaidekarmen losjes in de asge- deelten. Het maaidek mag nooit in de servicestand of reinigingsstand worden gezet zonder de snelsluitingen na het loshaken van de riem van het maaidek weer te vergrendelen. 3. Voer de noodzakelijke aanpassingen uit, bijv.: Haak de riem los. Vervang het maaidek door de maaidekarmen los te haken. Zie afb. 17. Riem aanspannen: Span de uiteinden afzonderlijk aan volgens onder- staande instructies. Draai de hendel niet met uw handen. U kunt bekneld raken! 1. Plaats uw voet op de hendel (16:J) en draai voorzichtig een halve slag naar voren. 2. Plaats de borgpen (15:G). 3. Ga hetzelfde te werk aan de andere kant. 3 TOEPASSINGEN Op de machine mogen uitsluitend originele STI- GA-accessoires worden gemonteerd: Het trekmechanisme mag worden belast met een verticale kracht van maximaal 100 N. De duwkracht van getrokken accessoires op het trekmechanisme mag niet groter zijn dan 500 N. LET OP! Neem vóór het gebruik van een aanhan- ger altijd contact op met uw verzekeringsmaat- schappij. LET OP! Deze machine is niet bedoeld voor rijden op de openbare weg. 4 STARTEN EN RIJDEN De machine alleen gebruiken met geslo- ten en vergrendelde kap. Anders be- staat er een kans op brandwonden en kunt u bekneld raken. 4.1 BIJVULLEN MET BENZINEGebruik altijd loodvrije benzine. Gebruik nooit brandstof voor tweetaktmotoren. Werkzaamheden Accessoires, origineel van STIGA Gras maaien Maaidekken gebruiken: 95C, 95C El, 105C, 105C El, 110 Combi Pro, 110 Combi Pro El, 125 Combi Pro, 125 Combi Pro El en met klepelmaaier. Vegen Veegeenheid. Stofbeschermer wordt aanbevolen. Sneeuwruimen Sneeuwschuif of sneeuwfrees gebruiken. Sneeuwkettingen zijn aanbevolen. Gras en bladeren vegen Getrokken opvangbak 38 of 42 gebruiken. Gras- en blad- transport Transportkar (Pro of Combi) gebruiken. Zand strooien Zandstrooier gebruiken. Kan ook voor het strooien van zout worden gebruikt. Gebruik van sneeuwkettingen wordt aanbe- volen. Onkruidbestrij- ding op grindpa- den Een aan de voorzijde gemon- teerde onkruidschoffel gebrui- ken. Kanten van gazons snijden Kantensnijder gebruiken. Ontmossen Verticuteermachine gebruiken.

85 NEDERLANDSNL De tank heeft een inhoud van 14 liter. Door de transparante tank is het brandstofniveau makkelijk af te lezen. LET OP! Gewone loodvrije benzine is beperkt houdbaar en mag niet langer dan 30 dagen worden bewaard. U kunt ook milieuvriendelijke benzine gebruiken, d.w.z. gealkyleerde benzine. Dit type benzine heeft een samenstelling die minder schadelijk is voor mens en milieu.Benzine is uiterst brandbaar. Bewaar brandstof altijd in een speciaal daar- voor bestemde tank. Vul alleen buitenshuis benzine bij en rook niet tijdens het bijvullen. Vul de tank voordat u de motor start. Verwij- der nooit de vuldop en vul de machine nooit met benzine wanneer de motor loopt of nog warm is. Vul de benzinetank nooit helemaal tot de rand. Laat een zekere ruimte (ten minste de gehele vul- buis plus 1-2 cm bovenin de tank) leeg, zodat de benzine, wanneer deze warm wordt, kan uitzetten zonder over te stromen. Zie afb. 8. 4.2 CONTROLEER HET OLIEPEILHet carter is bij aflevering altijd gevuld met olie SAE 10W-30. Controleer voor elk gebruik of het oliepeil cor- rect is. De machine moet op een vlakke onder- grond staan. Veeg de omgeving van de peilstok schoon. Draai de oliepeilstok los en trek deze om- hoog. Veeg de oliepeilstok af. Pro 16, Pro 20, Pro 23: Duw de oliepeilstok volledig naar beneden en schroef deze vast. Schroef de peilstok weer los en trek deze weer om- hoog. Lees het oliepeil af. Pro Svan: Duw de oliepeilstok volledig naar beneden maar schroef deze niet vast. Trek de peilstok weer om- hoog en lees het oliepeil af. Vul olie bij tot de FULL-streep als het oliepeil onder deze markering staat. Zie afb. 9-10. Het oliepeil mag nooit boven de “FULL”-streep komen. Een te hoog oliepeil kan de motor overver- hitten. Als het oliepeil boven de “FULL”-streep komt, moet de olie worden afgetapt tot het juiste niveau is bereikt. 4.3 VEILIGHEIDSCONTROLEControleer of de machine voldoet aan de onder- staande veiligheidscontrole. De veiligheidscontrole moet voor ieder gebruik worden uitgevoerd. Als een van de onderdelen niet door de test komt, moet u de machine niet ge- bruiken! Breng de machine voor repa- ratie naar een servicewerkplaats! 4.3.1 Algemene veiligheidscontrole 4.3.2 Elektrische veiligheidscontrole Controleer voor elk gebruik of het be- veiligingssysteem werkt. Onderdeel Resultaat Brandstofslangen en aansluitingen. Geen lekkages. Elektrische kabels. Isolatie is intact. Geen mechanische schade. Uitlaatsysteem. Geen lekkages bij aansluitin- gen.Alle schroeven zijn vast- gedraaid. Olieleidingen Geen lekkages. Geen schade. Rijd de machine voor- en achteruit en laat het pedaal van de bedrijfsrem omhoog komen. De machine stopt dan. Testrit Geen abnormale trillingen. Geen abnormale geluiden. Status Handeling Resultaat Het koppelings-/ rempedaal is niet ingetrapt. De krachtafnemer is niet ingescha- keld. Probeer te starten. De motor start niet. Het koppelings-/ rempedaal is inge- trapt. De krachtafnemer is ingeschakeld. Probeer te starten. De motor start niet. Lopende motor. De krachtafnemer is ingeschakeld. De bestuurder gaat staan. De kracht- afnemer wordt uit- geschakeld. Lopende motor. Verwijder zekering 10 A. Zie afb. 13. De motor stopt dan. Cruise control inge- schakeld. De bestuurder gaat staan. Cruise con- trol wordt uitgescha- keld. Cruise control inge- schakeld. Het koppelings-/ rempedaal is inge- trapt. Cruise con- trol wordt uitgescha- keld. De schakelaar van de gereedschapslift staat in de neutrale stand. (geldt niet voor Pro16) Probeer de kracht- afnemer in te scha- kelen. Het is onmogelijk de krachtaf- nemer in te schakelen.

86 NEDERLANDSNL 4.4 STARTEN1. Open de benzinekraan. Zie 14. 2. Controleer of the bougiekabel(s) op de bou-gie(s) is/zijn geplaatst. 3. Controleer of de krachtafnemer uitgeschakeld is. 4. Houd uw voet niet op het aandrijfpedaal (3:F). 5. Zet de gashendel op vol gas. Starten van een koude motor - trek de choke- hendel volledig uit. Starten van een warme motor – druk de choke- hendel volledig in. 6. Trap het koppelings-/rempedaal (3:B) volledig in. 7. Draai de contactsleutel om en start de motor. 8 Wanneer de motor is gestart, duwt u de choke- hendel geleidelijk in als u deze gebruikt hebt. 9. Laat de machine na een koude start niet onmid- dellijk belast werken, maar laat de motor eerst een paar minuten warmdraaien. Op die manier kan de olie eerst opwarmen. Bij gebruik van de machine altijd vol gas geven. 4.5 STUURBEKRACHTIGING (PRO20, PRO23, PRO SVAN) De stuurbekrachtiging zorgt ervoor dat het vermo- gen van het hydraulisch systeem de bewegingen van het stuur ondersteunt. Dit maakt het makkelij- ker de machine te besturen als de motor op volle kracht werkt (vol gas). Als het toerental van de motor lager wordt, ver- mindert het effect van de stuurbekrachtiging. 4.6 BEDIENINGSTIPSControleer altijd of de juiste hoeveelheid olie in de motor zit. Dit is met name belangrijk bij het wer- ken op hellingen. Zie 4.2. Wees voorzichtig bij het rijden op hel- lingen. Start of stop niet plotseling wan- neer u een helling op- of afrijdt. Rijd nooit dwars over een helling. Rijd van boven naar beneden en van beneden naar boven. Deze machine mag op een helling van maximaal 10° rijden. Verminder de snelheid op hellingen en bij scherpe bochten om controle over de machine te houden en het risico op kan- telen te beperken. Draai bij rijden in de hoogste versnel- ling en bij vol gas het stuur niet volledig naar één kant. De machine kan dan kantelen. Blijf met uw handen uit de buurt van de middensturing en de zittinghouder. An- ders kunt u bekneld raken! Rijd nooit met de machine als de motorkap open is. 4.7 STOPPENSchakel de krachtafnemer uit. Trek de parkeerrem aan. Laat de motor 1-2 minuten stationair draaien. Zet de motor af door de contactsleutel om te draaien. Sluit de benzinekraan. Dit is vooral belangrijk als de machine op bijv. een aanhanger vervoerd moet worden. Als u de machine zonder toezicht ach- terlaat, moet u de bougiekabel(s) losma- ken en de contactsleutel verwijderen. Direct na gebruik kan de motor bijzon- der heet zijn. Raak de demper, de cilin- der of de koelribben niet aan. Dit kan ernstige brandwonden veroorzaken. 4.8 REINIGING Om het gevaar op brand te verkleinen de motor, de demper, de accu en de brandstoftank vrijhouden van gras, bladeren en olie. Om het gevaar op brand te verkleinen regelmatig controleren of er sprake is van olie- en/of brandstoflekkage. Spuit nooit water onder hoge druk op de machine. Hierdoor kunnen asafdich- tingen, elektrische onderdelen of hyd- raulische kleppen beschadigd raken. Spuit nooit lucht onder hoge druk tegen de radiatorvinnen. Hierdoor zal de ra- diator beschadigd raken. Reinig de machine na gebruik. Voor het reinigen gelden de volgende richtlijnen. Sproei nooit rechtstreeks water op de motor. Reinig de motor met een borstel en/of perslucht. Reinig de luchtinlaat van de motor (9-10:W). Start na het reinigen de machine en een even- tueel gemonteerd maaidek om water te verwij- deren dat anders lagers zou kunnen binnendringen en beschadigen.

87 NEDERLANDSNL 5 ONDERHOUD 5.1 ONDERHOUDSPROGRAMMAOm de machine voortdurend in goede staat te hou- den en zo de betrouwbaarheid te bevorderen, ook in verband met het milieu, moet het onder- houdsprogramma van STIGA worden gevolgd. De inhoud van dit programma vindt u in het bijge- voegde serviceboekje. Basic service moet altijd door een erkende service- werkplaats worden uitgevoerd. Eerste onderhoud en Intermediate Service zou door een erkende servicewerkplaats moeten wor- den uitgevoerd, maar kan ook door de gebruiker worden gedaan. De inhoud van deze programmas staat in het serviceboekje en de handelingen zijn beschreven onder“4 STARTEN EN RIJDEN” en hieronder. Onderhoud dat door een erkende servicewerk- plaats wordt uitgevoerd geeft u de garantie dat uw machine professioneel wordt onderhouden met originele reserveonderdelen. Na elke onderhoudsbeurt die is uitgevoerd bij een erkende servicewerkplaats krijgt u een stempel in het onderhoudsboekje. Een serviceboekje waarin ieder onderhoud wordt geregistreerd, is een waar- devol document dat de tweedehandswaarde van de machine verhoogt. 5.2 VOORBEREIDINGAlle service en onderhoud moet worden uitge- voerd op een stilstaande machine waarvan de mo- tor is uitgeschakeld. Zorg dat de machine niet kan wegrol- len. Gebruik daarom altijd de parkeer- rem. Zet de motor af. Voorkom dat de motor onbedoeld start door de bougiekabel(s) los te maken van de bougie(s) en de contactsleutel te ver- wijderen. 5.3 BANDENSPANNINGPas de bandenspanning op de volgende manier aan: Voorzijde: 0,6 bar (9 psi). Achter: 0,4 bar (6 psi). 5.4 MOTOROLIE, FILTER VERVAN-GEN Dit gedeelte bevat tabellen met de verschillende motoren die gebruikt worden in de STIGA Pro- reeks. Markeer de gegevens die voor uw machine/ motor van toepassing zijn. 5.4.1 Vervangingsintervals In de tabel hieronder staan het aantal bedrijfsuren en maanden aangegeven. Voer de betreffende han- deling uit op het moment dat zich het eerst voor- doet. Ververs de olie regelmatiger als de machine onder extreme condities of bij hoge omgevingstempera- turen wordt gebruikt. 5.4.2 Motorolie Gebruik olie volgens de onderstaande tabel. Gebruik olie zonder toevoegingen. Vul niet te veel olie bij. Dit kan tot oververhitting van de motor leiden. Ververs de olie wanneer de motor warm is. Direct na het stoppen van de machine kan de motorolie erg heet zijn. Laat de motor daarom een paar minuten afkoe- len voordat u de olie aftapt. 1. Zet de klem op de afvoerslang. Gebruik een slangenklem of iets vergelijkbaars. Zie afb. 11- 12:Y. 2. Verplaats de klem 3 tot 4 cm op de afvoerslang en trek de bougie los. 3. Vang de olie op in een vat. LET OP! Knoei geen olie op de aandrijfrie- men. 4. Volg de lokale voorschriften voor het afvoeren van afgewerkte olie op. 5. Breng de olieaftapplug weer aan en verplaats de klem zodat deze zich boven de plug bevindt. 6. Kijk eerst hieronder als het oliefilter moet wor- den vervangen, zie 5.4.3. 7. Verwijder de oliepeilstok en vul de machine met nieuwe olie. Machine 1e keer Vervolgens met tussenpozen van Pro16, Pro20, Pro23 (B&S) Bedrijfsuren/maanden Olie verversen 5 uur 50 uur/ 12 maanden Filter vervangen. - 100 uur Pro Svan (Honda) Bedrijfsuren/maanden Olie verversen 20 uur/ 1 maand 100 uur/ 6 maanden Filter vervangen. - 100 uur/ 6 maanden Olie SAE 10W-30 Serviceklasse SJ of hoger

88 NEDERLANDSNL Hoeveelheid olie: 8. Na het bijvullen van olie start u de motor en laat u deze 30 seconden stationair draaien. 9. Controleer of er een olielek is. 10.Zet de motor af. Wacht 30 seconden en contro- leer dan of het oliepeil overeenkomt met 4.2. 5.4.3 Oliefilter Tap eerst de motorolie af en installeer de olieaftap- plug zoals hierboven beschreven. Vervang vervol- gens het oliefilter op de volgende wijze: 1. Maak rond het filter schoon en demonteer het filter. 2. Bevochtig de pakking van het nieuwe filter met olie. 3. Installeer het filter. Schroef het filter eerst zo ver vast dat de pakking de motor raakt. Draai het filter dan nog 1/2 tot 3/4 slag verder. 4. Ga verder met punt 7 onder 5.4.2 Motorolie hierboven. 5.5 BENZINEFILTERVervang het benzinefilter elk seizoen. Zie afb. 11- 12:Z. Controleer of er geen benzinelekkages zijn nadat het nieuwe filter is geïnstalleerd. 5.6 TRANSMISSIE, OLIEFILTERDe olie en het filter in de hydraulische krachtover- brenging moeten regelmatig worden gecontro- leerd/aangepast of vervangen zoals aangegeven in onderstaande tabel. Type olie: Synthetische olie 5W-50 Olievolume bij wijzigen: ong. 4,2 liter 5.6.1 Controle - aanpassen 1. Zet de machine op een vlakke ondergrond. 2. Lees het oliepeil af op het reservoir. Zie afb. 20. Het oliepeil moet tot de lijn komen. 3. Vul indien nodig olie bij. 5.6.2 Aftappen 1. Laat de machine gedurende 10-20 minuten op verschillende snelheden lopen om de transmis- sieolie op te warmen. 2. Open de kleppen van de aandrijfassen, zoals aangegeven in afb. 21. 3. Plaats één opvangbak onder de achteras en één onder de vooras. 4. Verwijder 2 aftappluggen uit elke as. Gebruik hiervoor een 12 mm dopsleutel. Zie afb. 22. 5. Verwijder de vuldop van de olietank. 6. Laat alle olie in de opvangbak lopen. 7. Trek de olie uit het onderste deel van het reser- voir met behulp van een olieafscheider. Zie afb. 23. 8. Lever de olie in voor verwerking volgens de plaatselijke wetgeving. 5.6.3 Oliefilter in de tank vervangen 1. Druk de filterbehuizing (24:F) in de bovenkant van de tank en duw de behuizing door de ope- ning. 2. Pak de filterbehuizing en de veer vast. 3. Trek het filter (24:G) uit de behuizing. 4. Controleer of de rubberen pakking (24:H) onder in het filter intact is. 5. Plaats het nieuwe filter en de veer in de behui- zing. Druk het filter in de behuizing tot het op zijn plaats klikt. 6. Plaats de eenheid terug in de tank. Het bovenste gedeelte van het filter moet vastklikken in de uitsparing in de bovenzijde van de tank. 5.6.4 Vullen 1. Controleer of de pakkingen op de 4 aftapplug- gen intact zijn. Zie afb. 22. Plaats de pluggen te- rug. Aanhaalmoment: 15-17 Nm. 2. Vul het oliereservoir met de nieuwe olie. 3. Controleer of de koppelingshendel (6:R) in de buitenste stand (rijstand) staat. Als de motor binnen moet draaien, dient u ervoor te zorgen dat uitlaatgas- sen kunnen worden afgevoerd. 4. Zet een geschikt vat met de nieuwe olie klaar. LET OP! De olie wordt zeer snel het systeem ingezogen. Zorg dat het reservoir altijd vol is. Zorg dat er nooit lucht naar binnen gezo- gen wordt. 5. Vul het oliereservoir met nieuwe olie. 6. Start de motor en laat deze stationair draaien. Vul de olie in het reservoir geleidelijk bij zodat het niveau constant op de juiste hoogte blijft. 7. Plaats de vuldop van de olietank terug en sluit de motorkap. 8. Plaats de kleppen van de aandrijfassen terug, zoals aangegeven in afb. 25. Machine Hoeveelheid olie (ongeveer) Filter niet ver- vangen Filter vervan- gen Pro16, Pro20, Pro23 1,6 liter 1,7 liter Pro Svan 0,9 liter 1,05 liter Actie 1e keer Vervolgens met tussenpozen We r k u r e n Niveau controleren - aanpassen. -50 Olie verversen. Tankfilter verversen 5200

89 NEDERLANDSNL 9. Rijd de machine 8-10 meter vooruit en 8-10 me-ter achteruit. Als de machine van hydraulische stuurbekrachtiging is voorzien, moet u tegelij- kertijd de stuurblokkering volledig inschakelen. 10.Als de machine voorzien is van een hydrauli- sche gereedschapslift, brengt u deze 3-4 keer omhoog en omlaag. 11.Pas het oliepeil in het reservoir aan. 5.7 RIEMTRANSMISSIESControleer na 5 werkuren of alle riemen intact en onbeschadigd zijn. 5.8 BESTURINGDe besturing moet na 5 werkuren worden gecon- troleerd/afgesteld en vervolgens na elke 100 wer- kuren. 5.8.1 Controles Draai het stuur kort heen en weer. Er mag geen speling in de stuurkettingen zitten. 5.8.2 Afstelling Stel indien nodig de stuurkettingen als volgt af: 1. Zet de machine in de recht vooruit-stand. 2. Stel de stuurkettingen af met de twee moeren onder het middelpunt. Zie afb. 26. 3. Draai beide moeren evenveel tot er geen speling meer is. 4. Rijd de machine recht vooruit en controleer of het stuur recht staat. 5. Als het stuur verdraaid staat, maakt u de ene moer losser en de andere vaster. Span de stuurkettingen niet te strak aan. Daardoor wordt het sturen zwaarder en neemt de slijtage van de kabels toe. 5.9 ACCU Als u het zuur in uw ogen of op uw huid krijgt, kan dit ernstig letsel veroorza- ken. Als er zuur op uw lichaam terecht- komt, moet u het betreffende lichaamsdeel onmiddellijk afspoelen met een ruime hoeveelheid water en zo snel mogelijk medische hulp zoeken. De accu wordt gereguleerd door kleppen en geeft een uitgangsspanning van 12 V. De accuvloeistof kan en mag niet worden gecontroleerd of aange- vuld. U hoeft de accu alleen maar op te laden, bij- voorbeeld als u deze lang niet hebt gebruikt. De accu moet volledig zijn opgeladen voordat u deze voor de eerste keer gaat gebruiken. De accu moet altijd volledig opgeladen worden bewaard, anders kan deze beschadigd raken. 5.9.1 Accu opladen met motor De accu kan als volgt worden opgeladen met de dynamo van de motor. 1. Plaats de accu in de machine zoals hieronder af- gebeeld. 2. Zet de machine buiten of zorg dat de uitlaatgas- sen kunnen worden afgevoerd. 3. Start de motor volgens de instructies in de hand- leiding. 4. Laat de motor 45 minuten lopen. 5. Zet de motor af. De accu is nu volledig opgela- den. 5.9.2 Accu opladen met oplader Als de accu wordt opgeladen met een oplader, dient deze een constante spanning te hebben. Neem contact op met uw leverancier voor een der- gelijke oplader. De accu kan beschadigd raken als er een standaard oplader wordt gebruikt. 5.9.3 Verwijderen/Plaatsen De accu zit onder de tank. Om bij de accu te kun- nen komen, demonteert u eerst de benzinetank als volgt: 1. Verwijder de motorkap. 2. Sluit de benzinekraan, zie 14. 3. Schroef de twee vleugelmoeren (11:B) los en verwijder de klemmen. 4. Til de benzinetank voorzichtig uit de machine. Bij het verwijderen of plaatsen van de accu dient u rekening te houden met het volgende: Bij het verwijderen. Maak eerst de zwarte kabel los van de negatieve accuklem (-). Maak daarna de rode kabel los van de positieve accuklem (+). Bij het plaatsen. Sluit eerst de rode kabel aan op de positieve accuklem (+). Sluit dan de zwarte kabel aan op de negatieve accuklem (-). Als u de kabels niet in de goede volgor- de aansluit of losmaakt, kan er kortslui- ting ontstaan en kan de accu beschadigd raken. Als u de kabels verwisselt, raken de dy- namo en de accu beschadigd. Zet de kabels stevig vast. Losse kabels kunnen brand veroorzaken. De accu moet altijd aangesloten zijn als u de motor wilt laten lopen. Anders kunnen de dynamo en het elektrische systeem beschadigd raken. Als de accu is teruggeplaatst, installeert u de ben- zinetank als volgt:

90 NEDERLANDSNL Controleer of de benzineslang niet klem zit tegen de hydraulische pomp en deze niet aanraakt. De hydraulische pomp wordt zeer warm tijdens gebruik. Brandgevaar. 1. Plaats de benzinetank op de bevestiging. Zorg dat de benzineslang de hydraulische pomp niet aanraakt. 2. Installeer de klemmen en draai de vleugelmoe- ren vast (11:B). 5.9.4 Reiniging Indien de accupolen geoxideerd zijn, moeten deze schoongemaakt worden. Reinig de accupolen met een staalborstel en smeer ze in met vet. 5.10 LUCHTFILTER, MOTOR 5.10.1 Luchtfilter (Pro16, Pro20, Pro23) Het voorfilter (schuimplastic filter) moet na 25 werkuren worden gereinigd/vervangen. Het luchtfilter (papierfilter) moet na 100 werkuren worden gereinigd/vervangen. LET OP! Reinig/vervang beide filters vaker indien de machine in stoffige omstandigheden moet wer- ken. Verwijder/installeer de luchtfilters als volgt: 1. Maak voorzichtig schoon rond de luchtfilter- kap. 2. Demonteer de luchtfilterkap (18:A) door de twee klemmen te verwijderen. 3. Demonteer het filter (18:B). Het voorfilter wordt over het luchtfilter geplaatst. Zorg ervoor dat de carburateur niet vuil wordt. Maak de be- huizing van het luchtfilter schoon. 4. Maak het papierfilter schoon door er zachtjes mee tegen een plat oppervlak te tikken. Indien het filter erg vuil is, moet het worden vervan- gen. 5. Reinig het voorfilter. Indien het filter erg vuil is, moet het worden vervangen. 6. Monteer alles weer in omgekeerde volgorde. Bij het schoonmaken van de behuizing van het pa- pierfilter mogen geen perslucht of oplosmiddelen op basis van petroleum worden gebruikt. Hierdoor raakt het filter beschadigd. 5.10.2 Luchtfilter (Pro Svan) Reinig het luchtfilter om de 3 maanden of om de 50 werkuren, afhankelijk van wat het eerst van toe- passing is. Reinig het papierfilter jaarlijks of om de 200 wer- kuren, afhankelijk van wat het eerst van toepassing is. Let op! Reinig beide filters vaker indien de machi- ne in stoffige omstandigheden moet werken. 1. Verwijder de luchtfilterkap (afb. 19). 2. Demonteer het papierfilter en het voorfilter (= schuimplastic filter). Zorg ervoor dat de carbu- rateur niet vuil wordt. Maak het luchtfilterhuis schoon. 3. Reinig het voorfilter in vloeibaar schoonmaak- middel en water. Wring het filter uit tot het droog is. Giet een beetje olie op het filter en knijp de olie erin. 4. Maak het papierfilterhuis als volgt schoon: klop het lichtjes tegen een vlak oppervlak. Indien het filter erg vuil is, moet het worden vervangen. 5. Monteer alles weer in omgekeerde volgorde. Bij het schoonmaken van het papierfilterhuis mo- gen geen oplosmiddelen op basis van petroleum worden gebruikt. Deze reinigers kunnen het filter vernielen. Gebruik geen perslucht bij het schoonmaken van het papierfilterhuis. Het papierfilterhuis mag niet met olie worden ingesmeerd. 5.11 BOUGIEDe bougie(s) moet(en) na elke 2000 werkuren worden vervangen (=bij elke tweede basic servi- ce). Maak schoon rond de bevestiging van de bougie voordat u deze losmaakt. Bougie : Pro16, Pro20, Pro23 : Champion RC12YC of ge- lijkwaardig. Pro Svan : NGK BPR5ES of DENSO W16EPR-U Afstand elektroden : 0,75 mm. 5.12 LUCHTINLAATZie 9-10:W. De motor is luchtgekoeld. Door een verstopt koelsysteem kan de motor beschadigd ra- ken. Reinig de luchtinlaat van de motor na elke 50 werkuren. Het koelsysteem wordt bij elke basic service nauwkeurig gereinigd.