Home > Stiga > Lawn Mower > Stiga PARK 4WD PRO 23 PRO 20 PRO 16 PRO SVAN Instructions Manual

Stiga PARK 4WD PRO 23 PRO 20 PRO 16 PRO SVAN Instructions Manual

    Download as PDF Print this page Share this page

    Have a look at the manual Stiga PARK 4WD PRO 23 PRO 20 PRO 16 PRO SVAN Instructions Manual online for free. It’s possible to download the document as PDF or print. UserManuals.tech offer 5898 Stiga manuals and user’s guides for free. Share the user manual or guide on Facebook, Twitter or Google+.

    							81
    NEDERLANDSNL
    1 ALGEMEEN
    Dit symbool geeft een WAARSCHU-
    WING weer. Als de instructies niet 
    nauwkeurig worden opgevolgd, kan dit 
    leiden tot ernstige persoonlijke verwon-
    dingen en/of schade.
    Voordat u deze machine in gebruik 
    neemt, moet u de gebruiksaanwijzing 
    en de meegeleverde VEILIGHEIDS-
    VOORSCHRIFTEN zorgvuldig door-
    nemen.
    1.1 SYMBOLENOp de machine ziet u de volgende symbolen  om u 
    eraan te herinneren dat voorzichtigheid en oplet-
    tendheid bij gebruik en tijdens onderhoud geboden 
    is.
    Betekenis van de symbolen:Waarschuwing!
    Lees vóór gebruik van de machine de ge-
    bruikershandleiding en de veiligheids-
    voorschriften.
    Waarschuwing!
    Kijk uit voor weggegooide voorwerpen. 
    Houd omstanders op afstand.
    Waarschuwing!
    Draag altijd gehoorbescherming.
    Waarschuwing!
    Deze machine is niet bedoeld voor rijden 
    op de openbare weg.
    Waarschuwing!
    U mag met de machine, uitgerust met de 
    originele accessoires, niet rijden op een 
    helling met een grotere hellingshoek dan 
    10º.
    Waarschuwing!
    Knelgevaar. Blijf met uw handen uit de 
    buurt van de middensturing.
    Waarschuwing!
    Kans op brandwonden. Raak de geluid-
    demper/katalysator niet aan. 
    1.2 VERWIJZINGEN
    1.2.1 Afbeeldingen
    De afbeeldingen in deze gebruikershandleiding 
    zijn genummerd met 1, 2, 3 etc.
    Onderdelen in afbeeldingen worden aangegeven 
    met A, B, C etc.
    Een verwijzing naar onderdeel C in afbeelding 2 
    wordt als volgt weergegeven: “2:C”. 1.2.2 Titels
    De titels in deze gebruikershandleiding zijn op de 
    volgende manier genummerd:
    “1.3.1 Algemene veiligheidscontrole” is een subti-
    tel van “1.3 Veiligheidscontrole” en wordt onder 
    deze titel vermeld.
    Wanneer naar een titel wordt verwezen, wordt al-
    leen het nummer van deze titel aangegeven. Bij-
    voorbeeld “Zie 1.3.3”.
    2 BESCHRIJVING
    2.1 AANDRIJVINGDe machine heeft vierwielaandrijving. Het vermo-
    gen van de motor wordt hydraulisch op de wielen 
    overgebracht. De motor stuurt een oliepomp aan 
    die olie naar de achter- en voorassen pompt. 
    De voor- en achterassen zijn seriegeschakeld, wat 
    betekent dat de voor- en achterwielen op dezelfde 
    snelheid draaien. 
    Om het draaien te vergemakkelijken zijn beide as-
    sen voorzien van een differentieel. 
    Gereedschap dat aan de voorzijde is gemonteerd 
    wordt aangestuurd door aandrijfriemen.
    2.2 BESTURINGDe machine is aangedreven. Dit betekent dat het 
    chassis is verdeeld in een voor- en een achterge-
    deelte die ten opzichte van elkaar kunnen draaien.
    Knikbesturing houdt in dat de machine langs bo-
    men en andere obstakels kan rijden met een ex-
    treem kleine draaicirkel.
    2.3 BEVEILIGINGSSYSTEEMDe machine is uitgerust met een elektrisch beveili-
    gingssysteem. Dit systeem onderbreekt bepaalde 
    activiteiten die door onjuiste handelingen gevaar-
    lijke situaties kunnen veroorzaken. 
    De motor kan bijvoorbeeld alleen gestart worden 
    als het koppelings-/rempedaal is ingedrukt.
    Controleer voor elk gebruik of het be-
    veiligingssysteem werkt.
    2.4 BEDIENING
    2.4.1 Gereedschapslift, mechanisch (3:C)(Pro16)
    U kunt als volgt schakelen tussen de werkpositie 
    en de transportpositie:
    1. Trap het pedaal volledig in. 
    2. Laat het pedaal langzaam los. 
    						
    							82
    NEDERLANDSNL
    2.4.2 Gereedschapslift, hydraulisch (5:M)(Pro, Pro23, Pro Svan)
    De hydraulische gereedschapslift werkt alleen als 
    de motor loopt en het koppelingspedaal en de par-
    keerrem niet zijn ingetrapt. De gereedschapslift 
    wordt bediend met de hendel (5:M). 
    De hendel heeft de volgende vier standen: Zweefstand . Zet de hendel in de voorste 
    stand, waar deze wordt vergrendeld. De 
    gereedschapslift is nu omlaag gebracht in 
    de zweefstand. 
    In de zweefstand steunt het gereedschap 
    altijd met dezelfde druk op de grond en 
    kan het de contouren van de grond vol-
    gen. 
    Gebruik de zweefstand bij het uitvoeren 
    van werkzaamheden. 
    Omlaag brengen . Het gereedschap gaat 
    onafhankelijk van het gewicht naar bene-
    den. 
    Vergrendelen in transportstand . De 
    hendel staat in de neutrale stand na het 
    omhoog en omlaag brengen. Het gereed-
    schap is vergrendeld in de transport-
    stand.
    Omhoog brengen. Verplaats de hendel 
    naar de achterste stand tot het gereed-
    schap in de hoogste stand staat (trans-
    portstand). Laat dan de hendel los om het 
    gereedschap te vergrendelen in de trans-
    portstand.
    2.4.3 Koppeling - parkeerrem (3:B) Druk nooit op het pedaal tijdens het rij-
    den. De krachtoverbrenging kan dan 
    oververhit raken. Het pedaal (3:B) heeft de vol-
    gende drie standen:
    Omhoog . De koppeling is niet 
    geactiveerd. De parkeerrem is 
    niet geactiveerd.
     Voor de helft ingetrapt. Voorwaarts rijden uit-
    geschakeld. De parkeerrem is niet geactiveerd.
    Volledig ingetrapt . Voorwaarts rijden uitgescha-
    keld. De parkeerrem is geactiveerd maar niet ver-
    grendeld. Deze stand wordt ook gebruikt als 
    noodrem.
    2.4.4 Vergrendeling, parkeerrem (3:A)
    De vergrendeling vergrendelt het koppe-
    lings-/rempedaal in de ingetrapte stand. 
    Deze functie wordt gebruikt om de machi-
    ne te vergrendelen op hellingen, tijdens 
    transport enz., als de motor niet draait.
    Vergrendelen:
    1. Trap het pedaal (3:B) volledig in. 
    2. Verplaats de vergrendeling (3:A) naar rechts.
    3. Laat het pedaal (3:B) los. 4. Laat de vergrendeling (3:A) los.
    Ontgrendelen:
    Trap het pedaal (3:B) volledig in en laat het weer 
    los.
    2.4.5 Rijden - bedrijfsrem (3:F)
    Als de machine niet remt zoals ver-
    wacht als het pedaal wordt losgelaten, 
    moet het linkerpedaal (3:B) worden ge-
    bruikt als noodrem.
    Het pedaal regelt de versnelling tussen de motor en 
    de wielen (= de snelheid). Wanneer het pedaal om-
    hoog staat, wordt de bedrijfsrem geactiveerd. 1. Pedaal voorwaarts  
    – de machine gaat vooruit.
    2. Pedaal onbelast 
    – de machine staat stil.
    3. Pedaal achterwaarts  
    – de machine rijdt achteruit.
    4. Minder druk op het pedaal 
    – de machine remt.
    Op het bovenste gedeelte van het pedaal bevindt 
    zich een passtuk. Deze pasplaat kan in drie standen 
    worden gezet, aangepast aan de voet van de be-
    stuurder.
    2.4.6 Stuur (3:D)
    De hoogte van het stuur is volledig instelbaar. 
    Draai de instelknop (3:E) op de stuurkolom los en 
    stel het stuur op de gewenste stand in. Draai de 
    knop weer vast.
    Verstel het stuur nooit tijdens het rij-
    den.
    Draai nooit aan het stuur als de machi-
    ne stilstaat en het gereedschap ín de 
    werkstand staat. De kans bestaat dat 
    het stuurbekrachtigingmechanisme 
    wordt overbelast.
    2.4.7 Gashendel (4, 5:G) 
    Voor het instellen van de toerentallen. 1. Vol gas  - bij gebruik van de machine al-
    tijd vol gas geven. 
    2. Stationairloop .
    2.4.8 Chokehendel (4, 5:H)
    Trekhendel om te choken bij koude start. 1. Hendel volledig uitgetrokken - choke-
    klep in de carburateur gesloten. Voor kou-
    de start.
    2. Hendel ingedrukt. Chokeklep open. 
    Voor starten met warme motor en tijdens 
    het rijden. 
    Rijd nooit met uitgetrokken choke als de motor 
    warm is. 
    						
    							83
    NEDERLANDSNL
    2.4.9 Contactslot/koplamp (4, 5:I)
    Het contactslot wordt gebruikt om de motor te star-
    ten en uit te schakelen. Het contactslot is ook de 
    schakelaar voor de koplamp. Laat de sleutel niet in stand 2 of 3 op de 
    machine zitten. Er is dan brandgevaar 
    omdat brandstof in de motor kan lopen 
    via de carburateur en de accu kan ont-
    laden en worden beschadigd.
    Vier standen:
    1. Stopstand  - de motor is kortgesloten. 
    De sleutel kan verwijderd worden.
    2. Rijstand  - de koplamp brandt.
    3. Rijstand  - de koplamp brandt niet.
    4. Startstand  - de elektrische startmotor 
    wordt geactiveerd op het moment dat de 
    sleutel in de veerbelaste startstand wordt 
    gedraaid. Laat de sleutel teruggaan naar 
    rijstand 3 wanneer de motor gestart is.
    Draai de sleutel naar stand 2 om de kop-
    lamp in te schakelen.
    2.4.10 Krachtafnemer (4, 5:K) De krachtafnemer mag nooit ingescha-
    keld zijn wanneer het aan de voorzijde 
    gemonteerde gereedschap in de trans-
    portstand staat. Dit beschadigt de riem-
    transmissie.
    Schakelaar voor in- en uitschakelen van de elektro-
    magnetische krachtafnemer voor gebruik van aan 
    de voorzijde gemonteerde accessoires. Twee stan-
    den: 1. Druk op het voorste deel van de scha-
    kelaar - de krachtafnemer wordt inge-
    schakeld. Het symbool brandt.
    2. Druk op het achterste deel van de 
    schakelaar  - de krachtafnemer wordt uit-
    geschakeld. 
    2.4.11 Urenteller (2:P)
    Laat het aantal werkuren zien. Werkt alleen bij 
    draaiende motor.
    2.4.12 Instelling maaihoogte (4, 5:J)
    De machine is uitgerust met een mechanisme voor 
    het gebruik van een maaidek met elektrische maai-
    hoogte-instelling. De schakelaar wordt gebruikt om de maai-
    hoogte traploos in te stellen. 
    Het maaidek is aangesloten op het contact (2:Q). 2.4.13 Grashark (4, 5:L)
    De machine is uitgerust met een mechanisme voor 
    het gebruik van een elektrische in hoogte verstel-
    bare grashark (als accessoire verkrijgbaar). 
    De schakelaar wordt gebruikt om de hark 
    in hoogte te verstellen.
    Kabels voor het aansluiten van de gras-
    hark vindt u aan de achterzijde van de ma-
    chine, links van de bovenzijde van de 
    bumper.
    2.4.14 Zandstrooier (4, 5:O)
    De machine is uitgerust met een mechanisme voor 
    het gebruik van een elektrisch instelbare zand-
    strooier (accessoire).  De schakelaar wordt gebruikt om de 
    strooier te starten en te stoppen.
    De kabels voor het aansluiten van de zandstrooier 
    bevinden zich op de achterzijde van de machine.
    2.4.15 Koppelingshendel (6:R)
    Hendel om de traploze transmissie uit te schake-
    len. Hiermee kunt u de machine handmatig ver-
    plaatsen zonder de motor te gebruiken. 
    De ontkoppelingshendel mag nooit tus-
    sen de binnenste en buitenste stand 
    staan. Dit leidt tot oververhitting en be-
    schadiging van de transmissie.
    Twee standen: 1. Hendel naar buiten  - trans-
    missie ingeschakeld voor nor-
    maal gebruik. U hoort een klik 
    als de hendel in deze stand wordt 
    vergrendeld.
    2. Hendel naar binnen  – transmissie is uitgescha-
    keld. De machine kan handmatig worden ver-
    plaatst.
    De machine mag niet over lange afstanden of met 
    hoge snelheid worden gesleept. Hierdoor kan de 
    versnellingsbak worden beschadigd. 
    2.4.16 Zitting (1:T)
    De zitting kan worden opgeklapt en naar 
    voor of achter worden geschoven.  De zit-
    ting kan als volgt worden ingesteld:
    1. Beweeg de hendel (1:S) omhoog.
    2. Breng de zitting in de gewenste stand.
    3. Laat de hendel (1:S) los om de zitting te 
    vergrendelen.
    De zitting is voorzien van een beveiligingsschake-
    laar die is aangesloten op het beveiligingssysteem 
    van de machine. Dit houdt in dat bepaalde gevaar-
    lijke functies niet werken als er niemand op de zit-
    ting zit. Zie ook 4.3.2.
    12 V 
    						
    							84
    NEDERLANDSNL
    2.4.17 Motorkap (7:U)De machine heeft een motorkap die geo-
    pend kan worden, zodat de benzinekraan, 
    accu en motor makkelijk bereikbaar zijn. 
    De motorkap is vergrendeld met een rub-
    beren band.
    De motorkap gaat als volgt open:
    1. Maak aan de voorzijde van de kap de rubberen  band (7:V) los.
    2. Til de motorkap omhoog.
    Bevestig alles weer in omgekeerde volgorde.
    De machine alleen gebruiken met geslo-
    ten en vergrendelde kap. Anders be-
    staat er een kans op brandwonden en 
    kunt u bekneld raken.
    2.4.18 Snelsluiting (15:H) De snelsluitingen kunnen worden geschei-
    den, waardoor er zeer eenvoudig van 
    hulpmiddel gewisseld kan worden.
    De snelsluitingen zorgen ervoor dat het maaidek 
    gemakkelijk kan wisselen tussen de twee standen:
     Normale stand met volledig aangespannen  riem.
     4 cm achter de normale stand met losse riem,  zodat het maaidek dichter bij de basismachine 
    komt.
    Omdat de riemspanner loskomt van de riem, ver-
    eenvoudigen de snelsluitingen de vervanging van 
    de riem en het maaidek en wordt het omschakelen 
    naar de reinigingsstand en de servicestanden ge-
    makkelijker.
    Spanning van riem halen:
    1. Verwijder de borgpennen (15:G) aan beide zij- den.
    2. Open de snelsluitingen door de achterste ge- deelten met uw hiel naar beneden te drukken. 
    Zie (15:F).
    Als de snelsluitingen geopend zijn, rus-
    ten de maaidekarmen losjes in de asge-
    deelten. Het maaidek mag nooit in de 
    servicestand of reinigingsstand worden 
    gezet zonder de snelsluitingen na het 
    loshaken van de riem van het maaidek 
    weer te vergrendelen.
    3. Voer de noodzakelijke aanpassingen uit, bijv.:
     Haak de riem los.
     Vervang het maaidek door de maaidekarmen los  te haken. Zie afb. 17.
    Riem aanspannen:
    Span de uiteinden afzonderlijk aan volgens onder-
    staande instructies.
    Draai de hendel niet met uw handen. U 
    kunt bekneld raken! 1. Plaats uw voet op de hendel (16:J) en draai 
    voorzichtig een halve slag naar voren.
    2. Plaats de borgpen (15:G).
    3. Ga hetzelfde te werk aan de andere kant.
    3 TOEPASSINGEN
    Op de machine mogen uitsluitend originele STI-
    GA-accessoires worden gemonteerd:
    Het trekmechanisme mag worden belast met een 
    verticale kracht van maximaal 100 N.
    De duwkracht van getrokken accessoires op het 
    trekmechanisme mag niet groter zijn dan 500 N.
    LET OP! Neem vóór het gebruik van een aanhan-
    ger altijd contact op met uw verzekeringsmaat-
    schappij.
    LET OP! Deze machine is niet bedoeld voor rijden 
    op de openbare weg.
    4 STARTEN EN RIJDEN
    De machine alleen gebruiken met geslo-
    ten en vergrendelde kap. Anders be-
    staat er een kans op brandwonden en 
    kunt u bekneld raken.
    4.1 BIJVULLEN MET BENZINEGebruik altijd loodvrije benzine. Gebruik nooit 
    brandstof voor tweetaktmotoren.
    Werkzaamheden Accessoires, origineel van  STIGA
    Gras maaien Maaidekken gebruiken:
    95C, 95C El, 105C, 105C El, 
    110 Combi Pro, 110 Combi Pro 
    El, 125 Combi Pro, 125 Combi 
    Pro El en met klepelmaaier.
    Vegen Veegeenheid. Stofbeschermer  wordt aanbevolen.
    Sneeuwruimen Sneeuwschuif of sneeuwfrees  gebruiken. Sneeuwkettingen 
    zijn aanbevolen.
    Gras en bladeren 
    vegen Getrokken opvangbak 38 of 
    42 gebruiken.
    Gras- en blad-
    transport Transportkar (Pro of Combi) 
    gebruiken.
    Zand strooien Zandstrooier gebruiken. Kan  ook voor het strooien van zout 
    worden gebruikt. Gebruik van 
    sneeuwkettingen wordt aanbe-
    volen.
    Onkruidbestrij-
    ding op grindpa-
    den Een aan de voorzijde gemon-
    teerde onkruidschoffel gebrui-
    ken.
    Kanten van 
    gazons snijden Kantensnijder gebruiken.
    Ontmossen Verticuteermachine gebruiken. 
    						
    							85
    NEDERLANDSNL
    De tank heeft een inhoud van 14 liter. Door de 
    transparante tank is het brandstofniveau makkelijk 
    af te lezen.
    LET OP! Gewone loodvrije benzine is beperkt 
    houdbaar en mag niet langer dan 30 dagen worden 
    bewaard.
    U kunt ook milieuvriendelijke benzine gebruiken, 
    d.w.z. gealkyleerde benzine. Dit type benzine heeft 
    een samenstelling die minder schadelijk is voor 
    mens en milieu.Benzine is uiterst brandbaar. Bewaar 
    brandstof altijd in een speciaal daar-
    voor bestemde tank. 
    Vul alleen buitenshuis benzine bij en 
    rook niet tijdens het bijvullen. Vul de 
    tank voordat u de motor start. Verwij-
    der nooit de vuldop en vul de machine 
    nooit met benzine wanneer de motor 
    loopt of nog warm is.
    Vul de benzinetank nooit helemaal tot de rand. 
    Laat een zekere ruimte (ten minste de gehele vul-
    buis plus 1-2 cm bovenin de tank) leeg, zodat de 
    benzine, wanneer deze warm wordt, kan uitzetten 
    zonder over te stromen. Zie afb. 8.
    4.2 CONTROLEER HET OLIEPEILHet carter is bij aflevering altijd gevuld met olie 
    SAE 10W-30.
    Controleer voor elk gebruik of het oliepeil cor-
    rect is. De machine moet op een vlakke onder-
    grond staan. Veeg de omgeving van de peilstok schoon. 
    Draai de oliepeilstok los en trek deze om-
    hoog. Veeg de oliepeilstok af. 
    Pro 16, Pro 20, Pro 23:
    Duw de oliepeilstok volledig naar beneden  en 
    schroef deze vast. 
    Schroef de peilstok weer los en trek deze weer om-
    hoog. Lees het oliepeil af.
    Pro Svan:
    Duw de oliepeilstok volledig naar beneden  maar 
    schroef deze niet vast.  Trek de peilstok weer om-
    hoog en lees het oliepeil af.
    Vul olie bij tot de FULL-streep als het oliepeil 
    onder deze markering staat. Zie afb. 9-10.
    Het oliepeil mag nooit boven de “FULL”-streep 
    komen. Een te hoog oliepeil kan de motor overver-
    hitten. Als het oliepeil boven de “FULL”-streep 
    komt, moet de olie worden afgetapt tot het juiste 
    niveau is bereikt.
    4.3 VEILIGHEIDSCONTROLEControleer of de machine voldoet aan de onder-
    staande veiligheidscontrole. 
    De veiligheidscontrole moet voor ieder 
    gebruik worden uitgevoerd. Als een van de onderdelen niet door de 
    test komt, moet u de machine niet ge-
    bruiken! Breng de machine voor repa-
    ratie naar een servicewerkplaats!
    4.3.1 Algemene veiligheidscontrole
    4.3.2 Elektrische veiligheidscontrole Controleer voor elk gebruik of het be-
    veiligingssysteem werkt.
    Onderdeel Resultaat
    Brandstofslangen 
    en aansluitingen. Geen lekkages.
    Elektrische kabels. Isolatie is intact. Geen mechanische schade.
    Uitlaatsysteem. Geen lekkages bij aansluitin- gen.Alle schroeven zijn vast-
    gedraaid.
    Olieleidingen Geen lekkages. Geen schade.
    Rijd de machine 
    voor- en achteruit 
    en laat het pedaal 
    van de bedrijfsrem 
    omhoog komen. De machine stopt dan.
    Testrit Geen abnormale trillingen. Geen abnormale geluiden.
    Status Handeling Resultaat
    Het koppelings-/
    rempedaal is niet 
    ingetrapt.
    De krachtafnemer 
    is niet ingescha-
    keld. Probeer te starten. De motor 
    start niet.
    Het koppelings-/
    rempedaal is inge-
    trapt.
    De krachtafnemer 
    is ingeschakeld. Probeer te starten. De motor 
    start niet.
    Lopende motor. De 
    krachtafnemer is 
    ingeschakeld. De bestuurder gaat 
    staan.
    De kracht-
    afnemer 
    wordt uit-
    geschakeld.
    Lopende motor. Verwijder zekering  10 A. Zie afb. 13. De motor 
    stopt dan.
    Cruise control inge-
    schakeld. De bestuurder gaat 
    staan. Cruise con-
    trol wordt 
    uitgescha-
    keld.
    Cruise control inge-
    schakeld. Het koppelings-/
    rempedaal is inge-
    trapt. Cruise con-
    trol wordt 
    uitgescha-
    keld.
    De schakelaar van 
    de gereedschapslift 
    staat in de neutrale 
    stand. (geldt niet 
    voor Pro16) Probeer de kracht-
    afnemer in te scha-
    kelen.
    Het is 
    onmogelijk 
    de krachtaf-
    nemer in te 
    schakelen. 
    						
    							86
    NEDERLANDSNL
    4.4 STARTEN1.  Open de benzinekraan. Zie 14.
    2.  Controleer of the bougiekabel(s) op de bou-gie(s) is/zijn geplaatst.
    3.  Controleer of de krachtafnemer uitgeschakeld  is. 
    4.  Houd uw voet niet op het aandrijfpedaal (3:F). 
    5. Zet de gashendel op vol gas.  Starten van een koude motor - trek de choke-
    hendel volledig uit. 
    Starten van een warme motor – druk de choke-
    hendel volledig in.
    6.  Trap het koppelings-/rempedaal (3:B) volledig  in.
    7.  Draai de contactsleutel om en start de motor.
    8 Wanneer de motor is gestart, duwt u de choke- hendel geleidelijk in als u deze gebruikt hebt. 
    9. Laat de machine na een koude start niet onmid- dellijk belast werken, maar laat de motor eerst 
    een paar minuten warmdraaien. Op die manier 
    kan de olie eerst opwarmen. 
    Bij gebruik van de machine altijd vol gas geven.
    4.5 STUURBEKRACHTIGING  (PRO20, PRO23, PRO SVAN)
    De stuurbekrachtiging zorgt ervoor dat het vermo-
    gen van het hydraulisch systeem de bewegingen 
    van het stuur ondersteunt. Dit maakt het makkelij-
    ker de machine te besturen als de motor op volle 
    kracht werkt (vol gas). 
    Als het toerental van de motor lager wordt, ver-
    mindert het effect van de stuurbekrachtiging.
    4.6 BEDIENINGSTIPSControleer altijd of de juiste hoeveelheid olie in de 
    motor zit. Dit is met name belangrijk bij het wer-
    ken op hellingen. Zie 4.2. 
    Wees voorzichtig bij het rijden op hel-
    lingen. Start of stop niet plotseling wan-
    neer u een helling op- of afrijdt. Rijd 
    nooit dwars over een helling. Rijd van 
    boven naar beneden en van beneden 
    naar boven. 
    Deze machine mag op een helling van 
    maximaal 10° rijden.
    Verminder de snelheid op hellingen en 
    bij scherpe bochten om controle over de 
    machine te houden en het risico op kan-
    telen te beperken.
    Draai bij rijden in de hoogste versnel-
    ling en bij vol gas het stuur niet volledig 
    naar één kant. De machine kan dan 
    kantelen. Blijf met uw handen uit de buurt van de 
    middensturing en de zittinghouder. An-
    ders kunt u bekneld raken! Rijd nooit 
    met de machine als de motorkap open 
    is.
    4.7 STOPPENSchakel de krachtafnemer uit. Trek de parkeerrem 
    aan. 
    Laat de motor 1-2 minuten stationair draaien. Zet 
    de motor af door de contactsleutel om te draaien.
    Sluit de benzinekraan. Dit is vooral belangrijk als 
    de machine op bijv. een aanhanger vervoerd moet 
    worden.
    Als u de machine zonder toezicht ach-
    terlaat, moet u de bougiekabel(s) losma-
    ken en de contactsleutel verwijderen.
    Direct na gebruik kan de motor bijzon-
    der heet zijn. Raak de demper, de cilin-
    der of de koelribben niet aan. Dit kan 
    ernstige brandwonden veroorzaken.
    4.8 REINIGING
    Om het gevaar op brand te verkleinen 
    de motor, de demper, de accu en de 
    brandstoftank vrijhouden van gras, 
    bladeren en olie.
    Om het gevaar op brand te verkleinen 
    regelmatig controleren of er sprake is 
    van olie- en/of brandstoflekkage. 
    Spuit nooit water onder hoge druk op 
    de machine. Hierdoor kunnen asafdich-
    tingen, elektrische onderdelen of hyd-
    raulische kleppen beschadigd raken.
    Spuit nooit lucht onder hoge druk tegen 
    de radiatorvinnen. Hierdoor zal de ra-
    diator beschadigd raken. 
    Reinig de machine na gebruik. Voor het reinigen 
    gelden de volgende richtlijnen.
     Sproei nooit rechtstreeks water op de motor. 
     Reinig de motor met een borstel en/of perslucht.
     Reinig de luchtinlaat van de motor (9-10:W).
     Start na het reinigen de machine en een even- tueel gemonteerd maaidek om water te verwij-
    deren dat anders lagers zou kunnen 
    binnendringen en beschadigen. 
    						
    							87
    NEDERLANDSNL
    5 ONDERHOUD
    5.1 ONDERHOUDSPROGRAMMAOm de machine voortdurend in goede staat te hou-
    den en zo de betrouwbaarheid te bevorderen, ook 
    in verband met het milieu, moet het onder-
    houdsprogramma van STIGA worden gevolgd.
    De inhoud van dit programma vindt u in het bijge-
    voegde serviceboekje.
    Basic service
     moet altijd door een erkende service-
    werkplaats worden uitgevoerd.
    Eerste onderhoud en Intermediate Service
     zou 
    door een erkende servicewerkplaats moeten wor-
    den uitgevoerd, maar kan ook door de gebruiker 
    worden gedaan. De inhoud van deze programmas 
    staat in het serviceboekje en de handelingen zijn 
    beschreven onder“4 STARTEN EN RIJDEN” en 
    hieronder.
    Onderhoud dat door een erkende servicewerk-
    plaats wordt uitgevoerd geeft u de garantie dat uw 
    machine professioneel wordt onderhouden met 
    originele reserveonderdelen.
    Na elke onderhoudsbeurt die is uitgevoerd bij een 
    erkende servicewerkplaats krijgt u een stempel in 
    het onderhoudsboekje.  Een serviceboekje waarin 
    ieder onderhoud wordt geregistreerd, is een waar-
    devol document dat de tweedehandswaarde van de 
    machine verhoogt.
    5.2 VOORBEREIDINGAlle service en onderhoud moet worden uitge-
    voerd op een stilstaande machine waarvan de mo-
    tor is uitgeschakeld.
    Zorg dat de machine niet kan wegrol-
    len. Gebruik daarom altijd de parkeer-
    rem.
    Zet de motor af.
    Voorkom dat de motor onbedoeld start 
    door de bougiekabel(s) los te maken van 
    de bougie(s) en de contactsleutel te ver-
    wijderen. 
    5.3 BANDENSPANNINGPas de bandenspanning op de volgende manier 
    aan:
    Voorzijde: 0,6 bar (9 psi). 
    Achter: 0,4 bar (6 psi). 
    5.4 MOTOROLIE, FILTER VERVAN-GEN
    Dit gedeelte bevat tabellen met de verschillende 
    motoren die gebruikt worden in de STIGA Pro-
    reeks. Markeer de gegevens die voor uw machine/
    motor van toepassing zijn. 5.4.1 Vervangingsintervals
    In de tabel hieronder staan het aantal bedrijfsuren 
    en maanden aangegeven. Voer de betreffende han-
    deling uit op het moment dat zich het eerst voor-
    doet.
    Ververs de olie regelmatiger als de machine onder 
    extreme condities of bij hoge omgevingstempera-
    turen wordt gebruikt.
    5.4.2 Motorolie
    Gebruik olie volgens de onderstaande tabel.
    Gebruik olie zonder toevoegingen.
    Vul niet te veel olie bij. Dit kan tot oververhitting 
    van de motor leiden. 
    Ververs de olie wanneer de motor warm is.
    Direct na het stoppen van de machine 
    kan de motorolie erg heet zijn. Laat de 
    motor daarom een paar minuten afkoe-
    len voordat u de olie aftapt.
    1.  Zet de klem op de afvoerslang. Gebruik een  slangenklem of iets vergelijkbaars. Zie afb. 11-
    12:Y.
    2.  Verplaats de klem 3 tot 4 cm op de afvoerslang  en trek de bougie los.
    3. Vang de olie op in een vat.
    LET OP! Knoei geen olie op de aandrijfrie-
    men.
    4. Volg de lokale voorschriften voor het afvoeren  van afgewerkte olie op.
    5. Breng de olieaftapplug weer aan en verplaats de  klem zodat deze zich boven de plug bevindt.
    6. Kijk eerst hieronder als het oliefilter moet wor- den vervangen, zie 5.4.3.
    7.  Verwijder de oliepeilstok en vul de machine  met nieuwe olie.
    Machine 1e keer Vervolgens met 
    tussenpozen van 
    Pro16, Pro20, 
    Pro23  (B&S) Bedrijfsuren/maanden
    Olie verversen 5 uur 50 uur/
    12 maanden
    Filter vervangen. - 100 uur
    Pro Svan  (Honda) Bedrijfsuren/maanden
    Olie verversen 20 uur/
    1 maand 100 uur/
    6 maanden
    Filter vervangen. - 100 uur/
    6 maanden
    Olie SAE 10W-30
    Serviceklasse SJ of hoger 
    						
    							88
    NEDERLANDSNL
    Hoeveelheid olie:
    8. Na het bijvullen van olie start u de motor en laat  u deze 30 seconden stationair draaien. 
    9. Controleer of er een olielek is.
    10.Zet de motor af. Wacht 30 seconden en contro- leer dan of het oliepeil overeenkomt met 4.2.
    5.4.3 Oliefilter
    Tap eerst de motorolie af en installeer de olieaftap-
    plug zoals hierboven beschreven. Vervang vervol-
    gens het oliefilter op de volgende wijze:
    1. Maak rond het filter schoon en demonteer het  filter.
    2. Bevochtig de pakking van het nieuwe filter met  olie.
    3. Installeer het filter. Schroef het filter eerst zo  ver vast dat de pakking de motor raakt. Draai 
    het filter dan nog 1/2 tot 3/4 slag verder.
    4. Ga verder met punt 7 onder 5.4.2 Motorolie  hierboven.
    5.5 BENZINEFILTERVervang het benzinefilter elk seizoen. Zie afb. 11-
    12:Z.
    Controleer of er geen benzinelekkages zijn nadat 
    het nieuwe filter is geïnstalleerd.
    5.6 TRANSMISSIE, OLIEFILTERDe olie en het filter in de hydraulische krachtover-
    brenging moeten regelmatig worden gecontro-
    leerd/aangepast of vervangen zoals aangegeven in 
    onderstaande tabel.
    Type olie: Synthetische olie 5W-50
    Olievolume bij wijzigen: ong. 4,2 liter
    5.6.1 Controle - aanpassen
    1. Zet de machine op een vlakke ondergrond.
    2. Lees het oliepeil af op het reservoir. Zie afb. 20. Het oliepeil moet tot de lijn komen. 
    3. Vul indien nodig olie bij. 5.6.2 Aftappen
    1. Laat de machine gedurende 10-20 minuten op 
    verschillende snelheden lopen om de transmis-
    sieolie op te warmen.
    2. Open de kleppen van de aandrijfassen, zoals  aangegeven in afb. 21.
    3. Plaats één opvangbak onder de achteras en één  onder de vooras.
    4. Verwijder 2 aftappluggen uit elke as. Gebruik  hiervoor een 12 mm dopsleutel. Zie afb. 22.
    5. Verwijder de vuldop van de olietank.
    6. Laat alle olie in de opvangbak lopen.
    7. Trek de olie uit het onderste deel van het reser- voir met behulp van een olieafscheider. Zie afb. 
    23.
    8. Lever de olie in voor verwerking volgens de  plaatselijke wetgeving.
    5.6.3 Oliefilter in de tank vervangen
    1. Druk de filterbehuizing (24:F) in de bovenkant  van de tank en duw de behuizing door de ope-
    ning.
    2. Pak de filterbehuizing en de veer vast.
    3. Trek het filter (24:G) uit de behuizing.
    4. Controleer of de rubberen pakking (24:H) onder  in het filter intact is.
    5. Plaats het nieuwe filter en de veer in de behui- zing. Druk het filter in de behuizing tot het op 
    zijn plaats klikt.
    6. Plaats de eenheid terug in de tank. Het bovenste  gedeelte van het filter moet vastklikken in de 
    uitsparing in de bovenzijde van de tank.
    5.6.4 Vullen
    1. Controleer of de pakkingen op de 4 aftapplug- gen intact zijn. Zie afb. 22. Plaats de pluggen te-
    rug. Aanhaalmoment: 15-17 Nm.
    2. Vul het oliereservoir met de nieuwe olie.
    3. Controleer of de koppelingshendel (6:R) in de  buitenste stand (rijstand) staat.
    Als de motor binnen moet draaien, 
    dient u ervoor te zorgen dat uitlaatgas-
    sen kunnen worden afgevoerd.
    4. Zet een geschikt vat met de nieuwe olie klaar. LET OP! De olie wordt zeer snel het systeem 
    ingezogen. Zorg dat het reservoir altijd vol 
    is. Zorg dat er nooit lucht naar binnen gezo-
    gen wordt.  
    5. Vul het oliereservoir met nieuwe olie.
    6. Start de motor en laat deze stationair draaien.  Vul de olie in het reservoir geleidelijk bij zodat 
    het niveau constant op de juiste hoogte blijft.
    7. Plaats de vuldop van de olietank terug en sluit  de motorkap.
    8. Plaats de kleppen van de aandrijfassen terug,  zoals aangegeven in afb. 25.
    Machine
    Hoeveelheid olie (ongeveer)
    Filter niet ver- vangen Filter vervan-
    gen
    Pro16, Pro20, 
    Pro23 1,6 liter 1,7 liter
    Pro Svan 0,9 liter 1,05 liter
    Actie 1e keer
    Vervolgens met 
    tussenpozen
    We r k u r e n
    Niveau controleren - 
    aanpassen.  -50
    Olie verversen.
    Tankfilter verversen 5200 
    						
    							89
    NEDERLANDSNL
    9. Rijd de machine 8-10 meter vooruit en 8-10 me-ter achteruit. Als de machine van hydraulische 
    stuurbekrachtiging is voorzien, moet u tegelij-
    kertijd de stuurblokkering volledig inschakelen.
    10.Als de machine voorzien is van een hydrauli- sche gereedschapslift, brengt u deze 3-4 keer 
    omhoog en omlaag.
    11.Pas het oliepeil in het reservoir aan.
    5.7 RIEMTRANSMISSIESControleer na 5 werkuren of alle riemen intact en 
    onbeschadigd zijn.
    5.8 BESTURINGDe besturing moet na 5 werkuren worden gecon-
    troleerd/afgesteld en vervolgens na elke 100 wer-
    kuren.
    5.8.1 Controles
    Draai het stuur kort heen en weer. Er mag geen 
    speling in de stuurkettingen zitten.
    5.8.2 Afstelling
    Stel indien nodig de stuurkettingen als volgt af:
    1. Zet de machine in de recht vooruit-stand.
    2. Stel de stuurkettingen af met de twee moeren  onder het middelpunt. Zie afb. 26.
    3. Draai beide moeren evenveel tot er geen speling  meer is.
    4. Rijd de machine recht vooruit en controleer of  het stuur recht staat.
    5. Als het stuur verdraaid staat, maakt u de ene  moer losser en de andere vaster.
    Span de stuurkettingen niet te strak aan. Daardoor 
    wordt het sturen zwaarder en neemt de slijtage van 
    de kabels toe.
    5.9 ACCU
    Als u het zuur in uw ogen of op uw huid 
    krijgt, kan dit ernstig letsel veroorza-
    ken. Als er zuur op uw lichaam terecht-
    komt, moet u het betreffende 
    lichaamsdeel onmiddellijk afspoelen 
    met een ruime hoeveelheid water en zo 
    snel mogelijk medische hulp zoeken.
    De accu wordt gereguleerd door kleppen en geeft 
    een uitgangsspanning van 12 V. De accuvloeistof 
    kan en mag niet worden gecontroleerd of aange-
    vuld. U hoeft de accu alleen maar op te laden, bij-
    voorbeeld als u deze lang niet hebt gebruikt.
    De accu moet volledig zijn opgeladen 
    voordat u deze voor de eerste keer gaat 
    gebruiken. De accu moet altijd volledig 
    opgeladen worden bewaard, anders 
    kan deze beschadigd raken.  5.9.1 Accu opladen met motor
    De accu kan als volgt worden opgeladen met de 
    dynamo van de motor.
    1. Plaats de accu in de machine zoals hieronder af-
    gebeeld.
    2. Zet de machine buiten of zorg dat de uitlaatgas- sen kunnen worden afgevoerd.
    3. Start de motor volgens de instructies in de hand- leiding.
    4. Laat de motor 45 minuten lopen.
    5. Zet de motor af. De accu is nu volledig opgela- den.
    5.9.2 Accu opladen met oplader
    Als de accu wordt opgeladen met een oplader, 
    dient deze een constante spanning te hebben.
    Neem contact op met uw leverancier voor een der-
    gelijke oplader.
    De accu kan beschadigd raken als er een standaard 
    oplader wordt gebruikt. 
    5.9.3 Verwijderen/Plaatsen
    De accu zit onder de tank. Om bij de accu te kun-
    nen komen, demonteert u eerst de benzinetank als 
    volgt:
    1. Verwijder de motorkap.
    2. Sluit de benzinekraan, zie 14.
    3. Schroef de twee vleugelmoeren (11:B) los en  verwijder de klemmen.
    4. Til de benzinetank voorzichtig uit de  machine.
    Bij het verwijderen of plaatsen van de accu dient u 
    rekening te houden met het volgende:
     Bij het verwijderen. Maak eerst de zwarte kabel  los van de negatieve accuklem (-). Maak daarna 
    de rode kabel los van de positieve accuklem (+).
     Bij het plaatsen. Sluit eerst de rode kabel aan op  de positieve accuklem (+). Sluit dan de zwarte 
    kabel aan op de negatieve accuklem (-).
    Als u de kabels niet in de goede volgor-
    de aansluit of losmaakt, kan er kortslui-
    ting ontstaan en kan de accu 
    beschadigd raken.
    Als u de kabels verwisselt, raken de dy-
    namo en de accu beschadigd.
    Zet de kabels stevig vast. Losse kabels 
    kunnen brand veroorzaken.
    De accu moet altijd aangesloten zijn als 
    u de motor wilt laten lopen. Anders 
    kunnen de dynamo en het elektrische 
    systeem beschadigd raken.
    Als de accu is teruggeplaatst, installeert u de ben-
    zinetank als volgt: 
    						
    							90
    NEDERLANDSNL
    Controleer of de benzineslang niet klem 
    zit tegen de hydraulische pomp en deze 
    niet aanraakt. De hydraulische pomp 
    wordt zeer warm tijdens gebruik. 
    Brandgevaar.
    1. Plaats de benzinetank op de bevestiging. Zorg  dat de benzineslang de hydraulische pomp niet 
    aanraakt.
    2. Installeer de klemmen en draai de vleugelmoe- ren vast (11:B).
    5.9.4 Reiniging
    Indien de accupolen geoxideerd zijn, moeten deze 
    schoongemaakt worden. Reinig de accupolen met 
    een staalborstel en smeer ze in met vet.
    5.10 LUCHTFILTER, MOTOR
    5.10.1 Luchtfilter (Pro16, Pro20, Pro23)
    Het voorfilter (schuimplastic filter) moet na 25 
    werkuren worden gereinigd/vervangen.
    Het luchtfilter (papierfilter) moet na 100 werkuren 
    worden gereinigd/vervangen.
    LET OP! Reinig/vervang beide filters vaker indien 
    de machine in stoffige omstandigheden moet wer-
    ken.
    Verwijder/installeer de luchtfilters als volgt:
    1.  Maak voorzichtig schoon rond de luchtfilter- kap.
    2. Demonteer de luchtfilterkap (18:A) door de  twee klemmen te verwijderen. 
    3.  Demonteer het filter (18:B). Het voorfilter  wordt over het luchtfilter geplaatst. Zorg ervoor 
    dat de carburateur niet vuil wordt. Maak de be-
    huizing van het luchtfilter schoon.
    4. Maak het papierfilter schoon door er zachtjes  mee tegen een plat oppervlak te tikken. Indien 
    het filter erg vuil is, moet het worden vervan-
    gen.
    5. Reinig het voorfilter. Indien het filter erg vuil is,  moet het worden vervangen.
    6. Monteer alles weer in omgekeerde volgorde.
    Bij het schoonmaken van de behuizing van het pa-
    pierfilter mogen geen perslucht of oplosmiddelen 
    op basis van petroleum worden gebruikt. Hierdoor 
    raakt het filter beschadigd.
    5.10.2 Luchtfilter (Pro Svan)
    Reinig het luchtfilter om de 3 maanden of om de 
    50 werkuren, afhankelijk van wat het eerst van toe-
    passing is.
    Reinig het papierfilter jaarlijks of om de 200 wer-
    kuren, afhankelijk van wat het eerst van toepassing 
    is.
    Let op! Reinig beide filters vaker indien de machi-
    ne in stoffige omstandigheden moet werken.
    1.  Verwijder de luchtfilterkap (afb. 19).  2.  Demonteer het papierfilter en het voorfilter (= 
    schuimplastic filter). Zorg ervoor dat de carbu-
    rateur niet vuil wordt. Maak het luchtfilterhuis 
    schoon.
    3. Reinig het voorfilter in vloeibaar schoonmaak- middel en water. Wring het filter uit tot het 
    droog is. Giet een beetje olie op het filter en 
    knijp de olie erin.
    4.  Maak het papierfilterhuis als volgt schoon: klop  het lichtjes tegen een vlak oppervlak. Indien het 
    filter erg vuil is, moet het worden vervangen.
    5.  Monteer alles weer in omgekeerde volgorde.
    Bij het schoonmaken van het papierfilterhuis mo-
    gen geen oplosmiddelen op basis van petroleum 
    worden gebruikt. Deze reinigers kunnen het filter 
    vernielen.
    Gebruik geen perslucht bij het schoonmaken van 
    het papierfilterhuis. Het papierfilterhuis mag niet 
    met olie worden ingesmeerd. 
    5.11 BOUGIEDe bougie(s) moet(en) na elke 2000 werkuren 
    worden vervangen (=bij elke tweede basic servi-
    ce).
    Maak schoon rond de bevestiging van de bougie 
    voordat u deze losmaakt.
    Bougie : 
    Pro16, Pro20, Pro23
    : Champion RC12YC of ge-
    lijkwaardig.
    Pro Svan
    : NGK BPR5ES of DENSO W16EPR-U
    Afstand elektroden : 0,75 mm.
    5.12 LUCHTINLAATZie 9-10:W. De motor is luchtgekoeld. Door een 
    verstopt koelsysteem kan de motor beschadigd ra-
    ken. Reinig de luchtinlaat van de motor na elke 50 
    werkuren. Het koelsysteem wordt bij elke basic 
    service nauwkeurig gereinigd. 
    						
    All Stiga manuals Comments (0)

    Related Manuals for Stiga PARK 4WD PRO 23 PRO 20 PRO 16 PRO SVAN Instructions Manual