Stiga TITAN TITAN 740 DC TITAN 740 DCR Instructions Manual
Have a look at the manual Stiga TITAN TITAN 740 DC TITAN 740 DCR Instructions Manual online for free. It’s possible to download the document as PDF or print. UserManuals.tech offer 5898 Stiga manuals and user’s guides for free. Share the user manual or guide on Facebook, Twitter or Google+.

111 NEDERLANDSNL Vertaling van de oorspronkelijke gebruiksaanwijzing 3.4.2.5 Werklampen (1:B5) Houd u aan de wetgeving voor het ge- bruik van werklampen. Schakelaar voor het in - en uitschakelen van de werklampen (1:K). 3.4.2.6 Ruitenwisser (1:B6)Schakelaar voor het in - en uitschakelen van de ruitenwisser. 3.4.3 Bedieningselementen - stuurbeves- tiging en pedalen 3.4.3.1 Stuur (1:C1)Verstel het stuur nooit tijdens bedrijf. Het stuur kan lager of hoger worden gezet en de hoek kan worden aangepast. Zie 3.4.3.5 en 3.4.3.2. 3.4.3.2 Stuurhoogte afstellen (1:C2) Verstel het stuur nooit tijdens bedrijf. De hoogte van het stuur kan traploos worden afge- steld. Draai de knop op de stuurkolom los en stel het stuur op de gewenste hoogte af. Draai de knop weer vast. 3.4.3.3 Koplamp en claxon (1:C3) (740DCR)De hendel heeft de volgende functies: Claxon Richtingaanwijzers (1:N) Parkeerlichten Koplampen (1:M) De symbolen op de bedieningselementen verwij- zen naar elk van de functies. 3.4.3.4 Stuurhoek afstellen (1:C4)Verstel het stuur nooit tijdens bedrijf. Het stuur kan traploos op verschillende hoeken worden afgesteld. Draai de knop op de zijkant van de stuurkolom los en stel het stuur af in de gewenste hoek. Draai de knop weer vast. 3.4.3.5 Bedrijfs-/servicerem (1:C5) Indien er snel moet worden afgeremd, moet het pedaal plot seling worden los- gelaten. LET OP! Hierdoor wordt de bestuurder aan grot e krachten blootge- steld. Trap het pedaal nooit in als de parkeer- rem is geactiveerd. Hierdoor wordt de parkeerrem buitengewoon belast en neemt de levens duur ervan af. Het pedaal regelt de overbrengingsverhouding tus- sen de motor en de aangedreven wielen (= de snel- heid). Wanneer het pedaal omhoog staat of omlaag wordt gebracht naar de neut rale stand, wordt de be- drijfsrem geactiveerd. 1. Pedaal voorwaarts - de ma- chine gaat vooruit. 2. Pedaal onbelast – de machine staat stil. 3. Pedaal naar achter – de ma- chine gaat achteruit. 4. Het pedaal wordt omlaag gebracht naar de neutrale stand - de machine remt. De maximumsnelheid ka n met de vergrendeling worden verlaagd voor een optimale werksnelheid. Bij nood en als de machine niet remt zo- als verwacht wannee r het pedaal wordt losgelaten, moet het linkerpedaal (1:C6) als noodrem worden gebruikt. LET OP! Hierdoor wordt de parkeer- rem buitengewoon be last en neemt de levensduur ervan af. 3.4.3.6 Parkeerrem / noodrem (1:C6)Druk het pedaal nooi t tijdens het rijden in, behalve in een noodgeval. Als u het pedaal indrukt tijdens het rijden, wordt de levensduur van de parkeerrem ver- kort en dat leidt tot minder functionali- teit. Het pedaal heeft de volgende functies: •Stilstaand . Parkeerrem. • Tijdens bedrijf . Noodrem. Indicator (1:I4) gaat branden als het pedaal volledig wordt inge- drukt. 3.4.3.7 Waarschuwingsknipperlichten (1:C7).De schakelaar dient voor het inschakelen van de waarschuwingsknipperlichten. Alle richtingaanwijzers en het indicatie- lampje (1:I4) knipperen in hetzelfde ritme.

112 NEDERLANDSNL Vertaling van de oorspronkelijke gebruiksaanwijzing 3.4.3.8 Vergrendeling, parkeerrem (1:C8) Trap het pedaal (1:C5) nooit in als de parkeerrem is geactiveerd. Hierdoor wordt de parkeerrem buitengewoon be- last en neemt de levensduur ervan af. De vergrendeling verg rendelt het pedaal (1:C6) in de ingetrapte stand. Deze functie wordt gebruikt om de machine te vergren- delen op hellingen, ti jdens transport enz. als de motor niet loopt. Vergrendelen: 1. Druk het pedaal (1:C6) geheel in. De indicator (1:I4) gaat branden. 2. Druk de vergrendeling in. 3. Laat het pedaal los. Ontgrendelen: 1. Druk het pedaal (1:C6) geheel in. 2. Laat het pedaal los. 3.4.4 Bedieningselementen - instrumen- tenpaneel 3.4.4.1 Gashendel (1:E1).Voor het instellen van het toerental van de motor. Voorste stand - Vol gas - geef altijd vol gas als u met de machine aan het werk bent. Achterste stand - Stationair. 3.4.4.2 Contactslot (1:E2)Het contactslot wordt gebruikt om de motor te star- ten en uit te schakelen. Vier standen: Voorverwarmen: De cilinders worden voorverwarmd voordat u de motor start. Gebruik de hieronder getoonde stand bij lage omgevingstemper atuur voordat u de motor start. Max. 5 seconden Stoppen: De motor wordt stopgezet. De sleutel kan worden verwijderd. Rijden: Wordt tijdens starten overgesla- gen en gebruikt als de motor loopt. Star te n: De elektrische startmotor wordt geactiveerd op het moment dat de sleutel in de veerbelaste startstand wordt ge- draaid. Laat de sleute l teruggaan naar de rijstand wanneer de motor gestart is. 3.4.4.3 Werktuiglift (1:Ls)Deze bediening regelt zowel de hydraulische ge- reedschaplift aan de voor zijde van de machine (1:L) als de hefcilinder voor onder de cabine ge- monteerde gereedschappen. Deze zijn in serie met elkaar verbonden. De bediening (1:Ls) werkt alleen bij een draaiende motor. U kunt de lift echter naar de zweefstand laten zak- ken als de motor niet loopt. Verlaat de machine nooit als het werk- tuig in de transportp ositie staat. Ernstig beknellingsgevaar do or het werktuig omdat het snel omlaag komt als de be- diening onbedoeld wordt aangeraakt. De hendel heeft de vol gende vier standen: Zweefstand . Zet de hendel in de voorste stand, waar deze wo rdt vergrendeld. Het werktuig daalt na ar de zweefstand. In de zweefstand steunt het werktuig al- tijd met dezelfde druk op de grond en kan het de contouren va n de grond volgen. Gebruik de zweefstand bij het uitvoeren van werkzaamheden. Omlaag brengen . Het werktuig gaat on- afhankelijk van het ge wicht naar bene- den. De kracht bij het dalen is afhankelijk van het gewicht van het werktuig en van de hydraulische druk die bij het dalen wordt gebruikt. Vergrendelen in transportstand . De hendel staat in de ne utrale stand na het omhoog en omlaag brengen. Het werk- tuig is vergrendeld in de transportstand. Omhoog brengen . Verplaats de hendel naar de achterste stand tot het werktuig in de hoogste stand staat (transportstand). Laat dan de hendel lo s om het werktuig in de transportstand te vergrendelen. 3.4.4.4 Hydraulische besturing (1:Aux1s)Deze bediening wordt gebr uikt om bepaalde func- ties te regelen, afhanke lijk van het gemonteerde werktuig. Deze bediening werkt alleen als de motor loopt en de hydraulische slangen va n het werktuig met de hydraulische aansluitingen (1:Aux1) zijn verbon- den. 3.4.4.5 Hydraulische bediening (1:Aux2s)Deze bediening wordt gebr uikt om bepaalde func- ties te regelen, afhanke lijk van het gemonteerde werktuig. Deze bediening werkt alleen als de motor loopt en de hydraulische slangen va n het werktuig als volgt zijn aangesloten: • Werktuig aan de voorzijde via de hydraulische aansluitingen (1:Aux2f). • Werktuig aan de achter zijde op de hydraulische aansluiting (1:Aux2r). Zie ook 3.4.4.9 Beide hydraulische aansluitingen aan de achterzij- de zijn parallel verbonden.

113 NEDERLANDSNL Vertaling van de oorspronkelijke gebruiksaanwijzing 3.4.4.6 Schakelaar (1:Ss)Deze schakelaar bedient de elektrische re- geling voor de maaihoogte van het maai- dek. De schakelaar bedient he t contact (1:S) met om- schakeling van de polariteit. 3.4.4.7 Schakelaar (1:PTOs)Hendel voor in- en uitschakelen van de aandrijving van een aan de voorzijde gemonteerd werktuig. Twee standen: 1. Druk op het voorste deel van de schake- laar - de PTO wordt geactiveerd. Het sym- bool licht op. 2. Druk op het achterste deel van de scha- kelaar - de PTO wo rdt gedeactiveerd. Zet de gashendel op on geveer 1/4 voordat u de hydraulische PTO active ert. Zo voorkomt u on- nodige drukverhogingen in het hydraulische systeem. De bediening activeert een klep die het vermogen van de hydraulische pomp overbrengt op het werk- tuig aan de voorzijde. Het vermogen wordt dan via de hydraulische aan- sluiting aan de voorzijde (1:PTO) hydraulisch op het gereedschap overgebracht. 3.4.4.8 Schakelaar (1:Ys)De schakelaar heeft drie standen en kan bijvoorbeeld voor de zandstrooier worden gebruikt. De schakelaar bedient contact (1:Y). 3.4.4.9 Schakelaar (1:Aux2fr) De schakelaar heeft tw ee standen en geeft aan welke hydraulische aansluiting door de bediening wordt geregeld (1:Aux2s). Aan de voorzijde gemonteerde hydraulische aan- sluiting (1:Aux2f) of aan de achterzijde gemon- teerde hydraulische aansluiting (1:Aux2r). Zie ook 3.4.4.5 3.4.5 Bedieningselementen - overige 3.4.5.1 Borgpennen voor (1:D1)De machine heeft bevestigingspunten voor ver- schillende werktuigen aa n de voorkant en aan de achterkant. Na het monter en wordt het werktuig vastgezet met tw ee borgpennen. Om het werktuig op de werktuiglift vast te zetten: 1. Plaats de borgpen volledi g vanaf de buitenzijde. 2. Plaats uw voet op de bo rgpen en draai naar ach- teren totdat deze vergrendelt. Draai de borgpen ni et achterwaarts met uw handen. Risico op letsel door beknelling. Om vrij te geven: 1. Draai de borgpen naar voren totdat deze ont- grendelt. 2. Verwijder de borgpen. 3.4.5.2 Borgpennen achter (1:F1)De machine heeft beve stigingspunten voor ver- schillende werktuigen aan de voorkant en aan de achterkant. Na he t monteren wordt het werktuig vastgezet met twee borgpe nnen. De pennen aan de achterkant worden auto matisch in hun groeven vergrendeld. 3.4.5.3 Hoofdschakelaar (1:F2)Schakel altijd eerst met de hoofdscha- kelaar de stroomvoorziening uit voor- dat u onderhoud aan het elektrische systeem gaat uitvoeren. 3.4.5.4 Deurhouder (1:G1)De deurhouder zorgt dat de deur een beetje geo- pend blijft voor extra ventilatie. Als de deurhouder niet in de deurop- vang valt, wordt de cabine beschadigd. Zorg ervoor dat de deur houder tijdens het gebruik correct in de deuropvang valt. 3.4.5.5 MotorkapDe machine mag alle en gebruikt wor- den met een gesloten en vergrendelde motorkap. Anders bestaat er een kans op brandwonden en kunt u bekneld ra- ken. De motorkap bestaat uit vi er afneembare delen, die toegang bieden tot de onderdelen van de motor. Open de delen als volgt: Kap aan linker- en rechterzijde (1:Q) Verwijderen : 1. Verwijder de rubberen banden voor en achter (1:P). 2. Trek de kap omhoog, klap hem in en trek hem naar buiten. Installeren : 1. Laat de kap over de binnenkant van het wiel zakken. 2. Haak de bovenkant van de kap in de V-groef op de machine en bevestig de positioneerpen aan de onderkant. 3. Zet de rubberen banden voor en achter vast. Kap aan voorzijde (1:R) Verwijderen : 1. Verwijder de twee rubberen banden voor. 2. Open de vergrendelknoppen (4:B). 3. Trek de kap naar voren en omhoog. Installeren : 1. Lijn de kap uit. 12V 0 1

114 NEDERLANDSNL Vertaling van de oorspronkelijke gebruiksaanwijzing 2. Plaats de ogen van de vergrendelknop in de ga-ten er boven op en sluit de vergrendelknoppen. 3. Haak de twee rubberen banden vast. 3.4.5.6 3. Elektrische aansluiting voor aanhan- ger (1:V) Zevenpens aansluiting voor aanhanger. 3.4.5.7 Tankdop (3:A)De tankopening voor het bijvullen van diesel be- vindt zich acht er de cabine. 3.4.5.8 Ontkoppelingshendel (5:F)Hendel om de variabele tr ansmissie uit te schake- len. Maakt het ve rplaatsen van de machine moge- lijk. De ontkoppelingshen del mag nooit tus- sen de binnenste en buitenste stand staan. Dit leidt tot ove rverhitting en be- schadiging van de transmissie. De machine mag nooit worden gesleept en alleen indien nodi g naar en vanaf een aanhanger worden ve rplaatst. Slepen beschadigt de transmissie. De hendel heeft de volgende twee standen: Naar binnen : De hydraulische pomp is ge activeerd voor normaal gebruik. Naar buiten : De hydraulische olie stroomt niet door de hydrau- lische pomp en kan door het systeem vloeien zon- der dat deze pomp de door stroming blokkeert. De machine kan worden verplaatst. De doorstroming is echter beperkt. Daar om is nogal wat kracht no- dig om de machine te verplaatsen. 3.5 INDICATIELAMPJES 3.5.1 Brandstofmeter (1:I1) De brandstofmeter toont de hoeveelheid brandstof in de tank. 3.5.2 Indicator voor zittingvering (1:I2) Geeft de veringsinstelling van de zitting aan. Zie 3.4.1.2. 3.5.3 Indicatielampje voor richtingaanwij- zers/waarschuwings knipperlichten (1:I3) Het lampje knippert in hetzelfde ritme als de rich- tingaanwijzers/waarsc huwingsknipperlichten. 3.5.4 Remlampje (1:I4) Gebruik de machine nooit als het remlampje brandt. Het lampje geld t voor de parkeerrem en voor de noodrem. Het remlampje brandt als de parkeerrem (1:C7) actief is. Zie 3.4.3.6. 3.5.5 Acculampje (1:I5) Laat de motor nooit lopen als het acculampje brandt. In dat geval zo u de accu volledig wor- den ontladen. Het lampje voor het opl aden van de accu werkt alleen als de ontsteking in de be- drijfsstand staat. Het acculampje waarschuwt als de dynamo de accu niet meer oplaadt. Dit lampje moet branden als de motor niet loopt, omdat de dynamo de accu dan niet bijlaadt. Dit lampje zou uit moeten blijven als de motor loopt. Als dit lampje tijdens het werken brandt, wordt de accu niet bijgeladen en kan de motor niet worden gestart. Breng de machine voor reparatie naar een erkende dealer. 3.5.6 Lampje voor temperatuur van hy- draulische olie (1:I6) De motor mag niet worden gebruikt als dit temperatuurlampje brandt. Risico op ernstige schade aan de motor. Het lampje voor de temperatuur van de hydraulische olie werk t alleen als de ont- steking in de bedrijfsstand staat. Het lampje waarschuwt als de temperatuur van de hydraulische olie zo hoog wordt dat schade aan de motor kan optreden. Dit lampje zou uit moeten blijven als de motor loopt. Ga als volgt te werk als dit lampje tijdens het werken brandt: • Zet de gashendel in de stand stationair. Zet de motor niet uit. • Verwijder bladeren, gras of andere voorwerpen van de buitenkant van de oliekoeler. Zie 5.12. • Laat de motor stationair lopen tot de tempera- tuur is gedaald en het la mpje uit is. Daarna kan de machine weer normaal worden gebruikt. • Zet de motor uit als de temperatuur na 5 minu- ten nog steeds te hoog is en breng de machine naar een erkende de aler voor reparatie. 3.5.7 Motortemperatuurlampje (1:I7) Als de temperatuur van de motor te hoog wordt, gaat het temperat uurlampje branden en hoort u een waarschuwingstoon. Als dit lampje brandt of de waarschu- wingstoon klinkt, m ag de motor niet zwaar worden belast en alleen statio- nair lopen. Risico op ernstige schade aan de motor. Het lampje en de waarschuwingstoon voor een te hoge motortemperatuur wer- ken alleen als de ontsteking in de bedrijfs- stand staat.

115 NEDERLANDSNL Vertaling van de oorspronkelijke gebruiksaanwijzing Het lampje en de waarschuwingstoon waarschu- wen als de motortemperatuur zo hoog wordt dat schade aan de motor kan optreden. Als de motor loopt, moet dit lampje uit blijven en de waarschuwingstoon achterwege blijven. Ga als volgt te werk als dit lampje tijdens het werken brandt of als de waarschuwingstoon klinkt: • Zet de gashendel in de stand stationair. Zet de motor niet uit. • Verwijder bladeren, gras of andere voorwerpen van de buitenkant van de radiator. Zie 5.12. • Laat de motor stationair lopen tot de tempera- tuur is gedaald, het lamp je uit gaat en de waar- schuwingstoon stopt. Daarna kan de machine weer normaal worden gebruikt. • Zet de motor uit als de temperatuur na 5 minu- ten nog steeds te hoog is en breng de machine naar een erkende de aler voor reparatie. Controleer of er voldoende koelvloeistof aanwezig is als er wordt aangegeven dat de motortempera- tuur te hoog is. Zie 5.4. 3.5.8 Oliedruklampje (1:I8) Als dit lampje brandt, moet de motor onmiddellijk worden uitgezet. Risico op ernstige schade aan de motor.Het oliedruklampje werkt alleen als de ontsteking in de bedrijfsstand staat. Het oliedruklampje waarsc huwt als de oliedruk in de motor zo laag wordt dat schade aan de motor kan optreden. Dit lampje mo et gaan branden als de motor niet loopt, omdat er dan geen oliedruk is. Dit lampje zou uit moeten blijven als de motor loopt. Zet de motor meteen uit als het lampje gaat branden en breng de ma chine naar een erkende dealer voor reparatie. 3.5.9 Urenteller motor (1:I9) Toont het aantal bedrijfsuren. Werkt alleen bij draaiende motor. 3.5.10 Luchtfilterlampje (5:I10) Dit lampje waarschuwt voor een verstopt luchtfil- ter. Als het lampje rood br andt, moet het luchtfilter worden vervangen. Druk na het vervangen van het filter op de knop om het lampje te resetten. 3.5.11 Peilglas voor hydraulische olie (7:I11) Het oliepeil moet zichtbaa r zijn door het kijkglas als de machine horizontaal staat. Bij een te hoog oliepeil kan er olie uit de ontlucht- klep gaan lekken. Bij een te laag oliepeil kan de olietemperatuur te hoog word en en schade aan het hydraulische systeem optreden. 4 TOEPASSINGEN De machine mag alleen worden gebruikt met origi- nele accessoires. Er zijn optionele kits leverbaar met alle onderdelen die vereist zijn voor het rijden op de openbare weg. De inhoud van die kits wordt afgestemd op de lo- kale voorschriften. Neem contact op met een er- kende dealer voor meer informatie en het kopen van een kit. 5 STARTEN EN RIJDEN De machine mag alle en gebruikt wor- den met een gesloten en vergrendelde motorkap. Anders bestaat er een kans op brandwonden en kunt u bekneld ra- ken. Zorg dat er niemand bij het knikpunt van de machine komt als de motor loopt. U kunt ernsti ge verwondingen oplopen als u bekneld raakt tussen het voorste en achterste deel van de machi- ne. Afhankelijk van het gebruikte werktuig moeten er wellicht contragewichten op de machine worden gemonteerd. De as- druk van een wielas mag nooit hoger zijn dan 900 kg of 70% van het totale gewicht van de machine. 5.1 VOORBEREIDING OP HET GE- BRUIK Controleer de volgende punten voordat u de motor start: • Vul indien nodig diesel bij. • Controleer het peil van de motorolie. • Controleer het peil van de koelvloeistof. • Controleer of het filterlampje gedoofd is. • Controleer of de kraan tjes van de waterscheider en het brandstoffilter open zijn. • Zorg dat de waterscheide r geen water bevat. Is er water aanwezig, la at het dan weglopen. • Controleer het oliepeil in de hydraulische tank. Zie 3.5.11. • Voer de algemene ve iligheidscontroles uit. • Controleer of er aan de achterkant van de ma- chine een contragewicht of accessoire van mini- maal 60 kg is bevestigd voordat u met een maaidek gaat rijden. • Controleer of de ont koppelingshendel naar bin- nen gericht staat. Zie 3.4.5.8. De hierboven genoemde handelingen worden hier- onder beschreven.

116 NEDERLANDSNL Vertaling van de oorspronkelijke gebruiksaanwijzing 5.2 BIJVULLEN Diesel is zeer brandbaar. Bewaar brandstof altijd in een speciaal daar- voor bestemde tank. Vul de brandstof alleen bij in de buiten- lucht en rook niet tijdens het bijtanken. Vul de tank voordat u de motor start. Verwijder de brandstofdop nooit of vul de machine nooit met brandstof wan- neer de motor loopt of nog warm is. Voor de motor mag geen biodiesel wor- den gebruikt. Neem contact op met de motorleverancier voor meer informa- tie. Als u brandstof bijvult tot die in de vu- lopening blijft staan, kan brandstoflek- kage of bran d optreden. Gebruik alleen diesel die voldoet aan de vereisten in 2.1. 1. Verwijder de tankdop (3:A). 2. Vul diesel bij tot aan de onderkant van de vul- pijp. Als u brandstof bijvult tot die in de vulo- pening blijft staan, zal diesel gaan lekken omdat die bij verhitting uitzet. 3. Sluit de tankdop. 5.3 MOTOROLIEPEIL CONTROLE- REN Controleer voor elk gebruik of het oliepeil cor- rect is. De machine moet op een vlakke onder- grond staan. Ga als volgt te werk: 1. Veeg de ruimte rond de oliepeilstok (5:K) schoon en trek de peilstok omhoog. 2. Maak de peilstok schoon. 3. Steek de peilstok helemaal naar binnen en trek hem weer omhoog. 4. Lees het oliepeil af. Het oliepeil moet tussen de markeringen (5:K1) op de peilstok staan. Indien nodig de olievuldop (5:G) verwijderen en olie bijvullen tot de markering. Gebruik oliekwaliteit API CF of hoger, maar geen CG . CI-4 wordt in overeenstemming met de onder- staande temperatuurgrafiek aanbevolen. Gebruik nooit olie met toevoegingen. Het oliepeil mag nooit onder de onderste marke- ring komen. In dat geval kan de motor oververhit raken. Als het oliepeil bove n de markering staat, moet u de olie tot het juiste peil aftappen. Zie 6.7. Als het peil in orde is, plaatst u de olievuldop terug en draait u deze vast. 5.4 KOELVLOEISTOFPEIL CON- TROLEREN Zonder koelvloeistof werkt het tempe- ratuurlampje niet. Dan werkt de motor ook niet. Controleer voor elk gebr uik of er voldoende koelvloeistof aanwezig is. Ga als volgt te werk: 1. Bij deze controle moet de motor afgekoeld zijn. 2. Verwijder de motorkap aan de voorzijde. Zie 3.4.5.2. 3. Draai de radiatordop los (8:Q) en controleer of de koelvloeistof to t de vulopening staat. 4. Draai de radiat ordop weer vast. 5. Controleer of de koelvloeistof in het expansie- reservoir op het niveau van de laagste marke- ring (5:D1) is. Vul indien nodig koelvloeistof bij. Zie hieron- der. 5.4.1 Koelvloeistof bijvullen De koelvloeistof moet aa n de volgende eisen vol- doen: • Gebruik altijd een mengsel van koelvloeistof en water. Gebruik nooit alleen water. • Meng het water en de koelvloeistof zoals de le- verancier van de koelvloeistof voorschrijft. • Gebruik nooit verschillende soorten koelvloei- stof. • Gebruik zacht, gedisti lleerd of gedeminerali- seerd water (zonder calcium). Bij het vullen moet de motor afgekoeld zijn. Als u de radiatordop verwijdert terwijl de motor nog heet is, kunt u ernstige brandwonden oplopen omdat heet wa- ter uit de radiator kan spuiten. Ga tijdens het bijvulle n als volgt te werk: 1. Verwijder de motork ap aan de voorzijde. 2. Controleer of alle afvoeren in het koelsysteem zijn bevestigd en goed zijn gesloten. . Controleer of al le kraantjes in het koelsysteem zijn afgesloten en afgedicht. 4. Controleer of alle sl angen van het koelsysteem intact en afgedicht zijn. 5. Draai de radiatordop los (8:Q).

117 NEDERLANDSNL Vertaling van de oorspronkelijke gebruiksaanwijzing 6. Vul de radiator langzaam bij met koelvloeistof. Zorg dat er tijdens het bijvullen geen luchtbel- len ontstaan. Vul koelvloeistof bij tot die in de vulopening staat. 7. Draai de radiat ordop weer vast. 8. Open de dop van het expansiereservoir (5:D) en vul bij tot het peil bij de onderste markering staat, want dat is het correcte peil bij een koude motor. 9. Sluit de dop van het expansiereservoir. 10.Laat de motor op bedrijf stemperatuur komen en controleer het peil in he t expansiereservoir. Het peil moet nu bij de bovenste markering (5:D2) staan, want dat is het correcte peil bij een opge- warmde motor. 11.Staat het peil lager da n de bovenste markering, laat dan de motor afkoe len en vul daarna koel- vloeistof bij. 5.5 LUCHTFILTERLAMPJEControleer of het luchtf ilterlampje (5:I10) gedoofd is. Zie ook 3.5.10. Vervang het luchtfilter. Zie 6.13. 5.6 WATERSCHEIDERControleer of de vlotter (9:C3) van de waterschei- der zich onderin bevindt. Zo niet, dan moet het wa- ter worden afgetapt. Zie 6.4. Zorg dat het kraantje van de waterscheider open is. Zie afb. 9. 5.7 VEILIGHEIDSCONTROLESControleer of de machine voldoet aan de eisen van de volgende veiligheidscontroles. De veiligheidscontrol es moeten voor ie- der gebruik worden uitgevoerd. Als niet wordt voldaan aan een van de resultaten hieronde r, mag de machine niet gebruikt worden! Breng de machi- ne voor reparatie naar een dealer! 5.7.1 Algemene veiligheidscontroles 5.7.2 Elektrische veiligheidscontrole De werking van het veiligheidssysteem moet voor elk gebruik worden gecon- troleerd. 5.8 STARTEN1. Zorg dat de PTO niet is geactiveerd. 2. Houd uw voet niet op het gaspedaal. 3. Zet de gashendel in de stand 1/4. 4. Trap het rempedaal volledig in. Het indicatie- lampje (1:I4) moet branden. 5. Bij starten bij lage omgevingstemperaturen moet de motor worden voorverwarmd voordat u start. Zie 3.4.4.2. Draai de contactsleutel om en start de motor. 6. Direct na een koude start mag u de machine niet meteen belasten of ga an rijden, omdat de hy- draulische olie nog koud is. Onderdeel Resultaat Brandstofslangen en aansluitingen. Geen lekkages. Elektrische bedra- ding. Alle isolatie is intact. Geen mechanische schade. Uitlaatsysteem. Geen lekkage bij de verbindin- gen. Alle schroeven zijn vastge- draaid. Hydraulische slangen. Geen lekkages. Geen schade. Rijd de machine vooruit en achter- uit en laat het pedaal van de bedrijfsrem omhoog komen. De machine moet stoppen. Testrit. Geen abnormale trillingen. Geen abnormale geluiden. Status Actie Resultaat Koppelings-/rempe- daal niet ingedrukt. PTO niet actief. Probeer te star- ten. De motor mag niet star- ten. Koppelings-/rempe- daal niet ingedrukt. PTO actief. Probeer te star- ten. De motor mag niet star- ten. Draaiende motor. PTO actief. De bestuurder staat op van de zitting.PTO moet uitschakelen. Regelaar voor werk- tuiglift niet in zweefstand. Probeer PTO te activeren. PTO active- ren moet onmogelijk zijn.

118 NEDERLANDSNL Vertaling van de oorspronkelijke gebruiksaanwijzing Laat de hydraulische olie opwarmen door de motor met ¼ gas te laten draaien. Laat de motor een paar minuten lopen zoals hieronder is aan- gegeven. Voorbeeld: Bij -10 °C 18 minuten lang bij gashen- del in de stand ¼. Bij gebruik van de machine altijd vol gas geven. Zet de gashendel op on geveer 1/4 voordat u de hydraulische PTO active ert. Zo voorkomt u on- nodige drukverhogingen in het hydraulische systeem. 5.9 STUURBEKRACHTIGINGDe stuurbekrachtiging zorgt ervoor dat het vermo- gen van het hydraulische systeem de bewegingen van het stuur ondersteunt. Dit maakt het makkelij- ker de machine te bestur en als de motor op volle kracht werkt (vol gas). Als het toerental van de motor lager wordt, ver- mindert het effect van de stuurbekrachtiging. 5.10 BEDIENINGSTIPSZorg altijd dat er voldoende olie in de motor aan- wezig is. Dat geldt met name bij het rijden op hel- lingen. Zie 5.3. Wees voorzichtig bij het rijden op hel- lingen. Start of stop niet plotseling als u een helling op- of af rijdt. Rijd nooit dwars over een helling. Rijd van boven naar beneden en van beneden naar bo- ven. Rijd niet met de machine op een helling met een grotere hellingshoek dan 10º. Neem gas terug op hellingen en als u scherpe bochten m aakt om te voorko- men dat de machine kantelt of u de con- trole over de ma chine verliest. Draai bij rijden in de hoogste versnel- ling en bij vol gas het stuur niet volledig naar één kant. De machine kan dan een- voudig kantelen. Blijf met uw handen uit de buurt van de stuurbekrachtiging en de zittinghouder. Risico op letsel door beknelling. Rijd nooit met de machine als de motorkap open is. Afhankelijk van het gebruikte werktuig moeten er wellicht contragewichten op de machine worden gemonteerd. De as- druk van een wielas mag nooit hoger zijn dan 900 kg of 70% van het totale gewicht van de machine. 5.11 STOPPENSchakel de PTO uit. Ha al de parkeerrem aan. Laat de motor 1 tot 2 minuten stationair draaien. Zet de motor af door de contactsleutel om te draaien. Als u de machine on beheerd achterlaat, verwijder dan de contactsleutel. Direct na het uitzetten kan de motor nog zeer heet zijn. Raak de demper of andere motoronderdelen niet aan. Dit kan ernstige brandwonden veroorza- ken. 5.12 REINIGING Houd om de kans op brand te verklei- nen de motor, de demper, de accu en de brandstoftank vrij van gras, bladeren en olie. Controleer de machine ook regelmatig op olie- en/of br andstoflekkage. Spuit nooit water on der hoge druk op de machine. Hierdoor kunnen asafdich- tingen, elektrische onderdelen of hy- draulische kleppen beschadigd raken. Spuit nooit lucht onde r hoge druk tegen de radiatorvinnen. Hi erdoor kan de ra- diator bescha digd raken. Reinig de machine na gebruik. Voor het reinigen gelden de volgende instructies: • Richt geen waterstralen direct op de motor. • Reinig de motor met een borstel en/of perslucht. • Reinig de radiator (8:R ) en de condensor (8:S) met een zachte borstel. Grote voorwerpen kunt u met de hand verwijderen . Als de koelers ern- stig vervuild zijn, rein ig deze dan met langzaam stromend water en een geschikt reinigingsmid- del. • Start na het reinigen met water de machine en een eventueel gemonteerd maaidek om water te verwijderen dat anders lagers zou kunnen bin- nendringen en beschadigen.

119 NEDERLANDSNL Vertaling van de oorspronkelijke gebruiksaanwijzing 6 ONDERHOUD 6.1 ONDERHOUDSSCHEMAOm de machine in goede staat te houden, de be- trouwbaarheid en veiligheid te bevorderen en het milieu te ontzien, moet het onderhoudsschema hieronder worden nageleefd. Alle servicewerkzaamheden moeten worden uitge- voerd door een erkende dealer. Als het onderhoud door een erkende dealer wordt uitgevoerd, wordt het professioneel gedaan en worden originele vervangingsonderdelen gebruikt. Na elke onderhoudsbeurt door een erkende dealer moet een stempel in het onderhoudsboekje worden gezet. Een boekje dat “volgestempeld” is, wordt een waardevol document da t de tweedehandswaar- de van de machine verhoogt. Hieronder ziet u wanneer welk onderhoud moet worden uitgevoerd. Daarna wordt behandeld hoe u de onderhoudsprocedures moet uitvoeren. 6.2 ONDERDELEN. 6.3 VOORBEREIDINGAlle service- en onderhoudswerkzaamheden moe- ten worden uitgevoerd op een stilstaande machine met de motor uit. Zorg dat de machine niet kan wegrol- len. Gebruik daarom altijd de parkeer- rem. Zet de motor af. Voorkom onbedoeld starten van de mo- tor door de contacts leutel te verwijde- ren. 6.4 WATERSCHEIDERDe waterscheider bevat een vlotter (9:C3) die in de transparante houder zichtbaar is. De vlotter moet zich onderin bevinden. Als de vlotter hoger hangt, moet de waterscheider worden afgetapt. Schroef de aftapdop (9:C1) los om het water af te tappen totdat het water begi nt te stromen. Tap wa- ter af totdat de vlot ter weer op de bodem ligt. Reinig de afscheider als de ze er vuil uitziet of als er vaak water is afgetapt. De afscheider moet als volgt worden gereinigd: 1. Sluit de kraan van de wa terscheider. Zie afb. 9. 2. Houd een bak onder de waterscheider om de uitlopende brandstof op te vangen. 3. Draai de houder los. (9:C2). 4. Verwijder de houder en verwijder het draadfil- ter (9:C5), het inlegstuk (9:C4) en de vlotter (9:C3) van de houder. 5. Reinig de binnenkant van de houder en het draadfilter. 6. Controleer of de O- ring onbeschadigd is en monteer daarna alle onde rdelen in de omge- keerde volgorde. 7. Open de kraan. Reinig de brandstoftank al s er nog steeds vaak wa- ter in de waterscheider staat. Neem contact op met een erkende dealer. 6.5 BRANDSTOFFILTER1. Stop de motor en laat deze afkoelen. 2. Sluit alle brandstofkranen. 3. Gebruik een oliefiltersleutel om het filter (5:F) een beetje los te draaien in de richting (10:Dis). Verwijder het filter voor zichtig, zodat u geen brandstof morst. Veeg eventueel gemorste brandstof meteen op. 4. Maak de ruimte rond he t bevestigingsvlak van het filter schoon. 5. Breng op de nieuwe f ilterpakking een dun laag- je brandstof aan. Onderdeel 1e keer Interval Zie hoofdstuk Bedrijfsuren/ kalendermaanden Waterscheider, contro- leren 50/- 6.4 Voorfilter, reinigen 6.4 Benzinefilter, vervan- gen 400/- 6.5 Bandenspanning, con- troleren, corrigeren 6.6 Motorolie, filter, ver- vangen 50/12 200/12 6.7 Hydraulische olie, fil- ter, tankbeluchtings- klep, vervangen/ reinigen 50/12 400/12 6.8 Wielmotoren, olie verversen 50/12 200/12 6.9 Riemtransmissies, controleren 50 200/- 6.10 Koelsysteem, reinigen 1000/12 6.11 Accu, controleren 50/- 6.12 Luchtfilter, voorfilter reinigen 250/- 6.13 Luchtfilter, binnenfil- ter vervangen 250/- 6.13 Smeren 6.14 Kleppen controleren 1000/- 6.15 Kleppen schuren 2000/- 6.15

120 NEDERLANDSNL Vertaling van de oorspronkelijke gebruiksaanwijzing 6. Bevestig het nieuwe filter door het in de rich- ting (10:Ass) te draaie n tot de pakking het be- vestigingsvlak raakt. 7. Draai het filter dan nog ee n slag vaster met be- hulp van de filtersleutel. 6.6 BANDENSPANNINGBandenspanning voor en achter: 0,9 bar. Zie de bandenspanning in de gebruikershandlei- ding van het gebruikte werktuig. 6.7 MOTOROLIE EN FILTER VER- VANGEN Direct na het stoppen van de machine kan de motorolie erg heet zijn. Laat de motor daarom een paar minuten afkoe- len voordat u de olie aftapt. Vervang vervolgens het oliefilter op de volgende wijze: 1. Zet de machine op een vlakke ondergrond en laat de motor op bedr ijfstemperatuur komen. 2. Schakel de motor uit en verwijder de olievuldop (5:G). 3. Zet een opvangbak onder het olieaftappunt (11:U), verwijder de dop en laat de olie in de opvangbak lopen. 4. Voer de olie af in overeenstemming met de plaatselijk gelde nde voorschriften. 5. Maak rond het oliefilter (5:J) schoon en verwij- der het filter. Gebruik hiervoor een oliefilter- sleutel. 6. Smeer de pakking van het nieuwe filter en schroef die pakking vast tot hij het motoropper- vlak raakt. Draai het fi lter dan nog één slag vas- ter aan met behulp van een oliefiltersleutel. 7. Bevestig de olieaf tapdop. Aanhaalmoment 50 Nm. 8. Vul nieuwe olie volgens 5.3 bij. 9. Na het bijvullen van olie start u de motor en laat deze 30 seconden sta tionair draaien. 10.Controleer of er ergens olie lekt. 11.Zet de motor af. Wach t 30 seconden en contro- leer dan het ol iepeil. Zie 5.3. 6.8 HYDRAULISCHE OLIE EN FIL- TER VERVANGEN Zorg dat er geen vuilresten in het hy- draulische systeem komen. Hierdoor kunnen onderdelen van de machine ernstig beschadigd raken. Vervang daarna de hydraulisc he olie en het oliefil- ter als volgt: 1. Laat de machine gedurende 5-10 minuten op verschillende belasting lopen om de hydrauli- sche olie op te warmen. 2. Zet de machine op een vlakke ondergrond. 3. Maak het gebied rond het filter (7:N) op de bo- venkant van de hydraulische tank grondig schoon en verwijder de fi lterhouder en het filter. 4. Zet een opvangbak onder het olieaftappunt (7:P), verwijder de dop en laat de olie in de op- vangbak lopen. De opva ngbak moet een inhoud van 20 liter hebben. 5. Voer de olie af in overeenstemming met de plaatselijk geldende voorschriften. 6. Bevestig de olieaf tapdop. Aanhaalmoment 25 Nm. 7. Tankbeluchtingsklep vervangen (7:O). De klep wordt losgeschroefd en de nieuwe wordt in om- gekeerde volgorde gemonteerd. 8. Monteer het filter en de volgende onderdelen: 7:N1Filterhouder. Maak de filterhouder gron- dig schoon voordat deze wordt terugge- plaatst. 7:N2 Pakking. Controleer of de ring onbescha- digd is. 7:N3Nieuw filter. Na het verversen van de olie moet het filter altijd vervangen worden. 7:N4Veer 7:N5 Pakking. Controleer of de ring onbescha- digd is. 7:N6Kapje 9. Vul nieuwe olie bij door de 3/8” retour voor de PTO, zie afb. 1. Gebruik een pomp met een 10 micronfilter. Olie: Zie 2.1. Hoeveelheid olie bij verversen: Zie 2.1. 10.Na het bijvullen van olie start u de motor en laat u deze een paar minuten lopen. Daarna contro- leert u of er ergens olie lekt. 11.Controleer het oliepeil. Zie 3.5.11. 6.9 OLIE VAN WIELMOTOREN VER- VERSEN De olie in de overbrengi ngsbehuizing van de wiel- motoren ververst u als volgt: 1. Laat de machine ge durende 5-10 minuten op verschillende belasting lopen om de olie in de wielmotoren op te warmen. 2. Zet de machine op een vlakke ondergrond. 3. Maak het gebied rond de olieaftappunten (12:V, W) grondig schoon. 4. Zet een opvangbak onder het olieaftappunt (12:W), verwijder de dop en laat de olie in de opvangbak lopen. 5. Verwijder de olievuldop (12:V). 6. Bevestig de olieaftapdop. Voer olie altijd af in overeenstemming met de plaatselijk gelden de voorschriften.